Internationale peuken cleanup roept op tot verbod op plastic sigarettenfilters
Zaterdag 1 juli, op de vijfde editie van Plastic PeukMeuk, hebben duizenden vrijwilligers in Nederland en buitenland ruim 600.000 peuken geraapt. De actie van het Plastic Peuken Collectief gaat om meer dan opruimen alleen. De deelnemers roepen op tot een internationaal verbod op plastic sigarettenfilters.
Plastic PeukMeuk, de landelijke peukenopruimdag, was de grootste tot nu toe: in ruim 70 gemeenten in Nederland en in meer dan 13 landen gingen duizenden mensen de straten op. Samen raapten zij ruim 600.000 sigarettenfilters. Onderzoek eerder dit jaar, uitgevoerd in opdracht van Staatssecretaris Heijnen, concludeerde dat een verbod op de sigarettenfilters de enige effectieve maatregel is om de peuken uit het milieu te krijgen. Heijnen beloofde om bondgenoten te zoeken bij de andere lidstaten om het verbod op alle eenmalige sigarettenfilters op de Europese agenda te krijgen.
“Het is fantastisch hoeveel peuken zijn opgeruimd”, zegt PeukMeuk-organisator Bernadette Hakken, “maar als je je realiseert dat ondanks alle inspanningen in Nederland miljarden peuken in het milieu zijn achtergebleven, en de hoeveelheid geraapte peuken volgende week weer op straat is gegooid, besef je pas hoe groot dit probleem is.’’ Aan de jaarlijkse actie deden meer mensen mee dan ooit. ‘’De onvrede over peuken vervuiling wordt steeds groter, zowel in de politiek als de samenleving. Daarom groeit het draagvlak voor een verbod op sigarettenfilters nu snel.’’
In Nederland worden elk jaar zo’n 10 miljard sigaretten verkocht. Naar schatting worden twee op drie plastic filters op de grond of in het water gedumpt. Ze zijn klein maar absoluut niet onschuldig. Bijna alle sigarettenfilters zijn gemaakt van celluloseacetaat, een kunststof die uit elkaar valt in vervuilende microplastics. Daarnaast lekt een peuk enorme hoeveelheden toxische stoffen die het bodem- en waterleven verstoren. De sigarettenfilter is, in aantal, de grootste vorm van plasticvervuiling wereldwijd.
De actie werd in 2019 voor het eerst georganiseerd in Amsterdam, en verspreidde zich snel over het hele land. Onder de naam Plastic Buttsmut deden dit jaar ook milieuorganisaties in 13 andere landen mee, waaronder Australië, Israël, Argentinië, Canada, Portugal en de VS. Initiatiefnemer is het Plastic Peuken Collectief, een samenwerkingsverband van bedrijven, milieuorganisaties en peukenrapers. Kartrekker van de actie, Bernadette Hakken, ook bekend als Het Peukenmeisje, raapt al vijf jaar bijna dagelijks sigarettenfilters: “Het is nu de tijd om wereldwijd samen te werken richting een verbod, want opruimen is een onmogelijke en onbetaalbare opgave. Dat hebben we tijdens deze Plastic PeukMeuk weer gezien.”
Nederland is ambitieus. De doelstelling is om 70 procent minder sigarettenfilters in het milieu te hebben in 2026 ten opzichte van 2022. Karl Beerenfenger, campagneleider van het Plastic Peuken Collectief: ‘’De Nederlandse overheid heeft het probleem erkend en weet ook dat bewustmakingsmaatregelen rond zwerfafval nauwelijks effect sorteren. En zelfs bij 70% minder peuken in het milieu, belanden alleen al in Nederland jaarlijks nog steeds meer dan een miljard sigarettenfilters op straat. Het product verbieden, liefst in internationaal verband, is een logische stap.’’ Onderzoek van CE Delft eerder dit jaar wees uit dat zo’n verbod de enige werkende maatregel is.
De sigarettenfilter werd in de jaren ‘50 van de vorige eeuw geïntroduceerd na toenemende zorgen over ernstige ziekten als gevolg van roken. De filter zou schadelijke stoffen tijdens het roken deels tegenhouden. Ondertussen is wetenschappelijk bewezen dat roken met filter schadelijker is voor de gezondheid dan roken zonder filter. Dat onderstreepte zowel de Nederlandse overheid als de Belgische Hoge Gezondheidsraad onlangs. “De tabaksindustrie heeft ons decennialang ten onrechte doen geloven dat roken met filter minder schadelijk is. Het tegendeel is bewezen. De filter is enkel een marketingtool om meer sigaretten te verkopen”, zegt Hakken. ‘’Tel daar de enorme berg plasticvervuiling bij op en je kunt niet anders dan concluderen dat het tijd wordt dat we stoppen met die filter.’’
In 2021 ging de Europese Single-Use-Plastic richtlijn in werking in Nederland om vervuiling door de tien meest voorkomende plastic zwerfafval items tegen te gaan. Plastic rietjes, bestek en wattenstaafjes werden verboden, en wegwerpbekers en -voedselverpakkingen mogen niet meer gratis verstrekt worden. Voor plastic sigarettenfilters werd enkel een markering op de pakjes verplicht en moeten tabaksproducenten betalen voor de opruimkosten. “Beide maatregelen zijn helaas niet voldoende om peuken in het zwerfvuil effectief tegen te gaan. Europa heeft een enorme kans gemist om sigarettenfilters op de verbodslijst te zetten”, zegt Beerenfenger. ‘’De wereld kijkt nu naar de ontwikkelingen in Nederland. Onze overheid kan een voortrekkersrol spelen in het beëindigen van decennialange misleiding van rokers en vervuiling van onze leefomgeving.’’
Klimaatbeleid wil een substantieel lagere uitstoot van broeikasgassen in Nederland. Circulaire economiebeleid wil dat ook, via ander (en minder?) grondstoffengebruik (en daarmee andere milieuproblemen eveneens tackelen), maar dan zowel in Nederland als elders maar voor de Nederlandse economie. Dit is een belangrijk verschil tussen beide beleidsterreinen om rekening mee te houden.
April dit jaar heeft Minister Jetten een pakket met 121 maatregelen gepresenteerd om de Nederlandse klimaatdoelen in 2030 te halen. Deze maatregelen zijn aanvullend op eerder gepresenteerde maatregelen. Een deel van de aanvullende maatregelen wil ook bijdragen aan de transitie naar de circulaire economie. Dit artikel geeft een globale beschouwing of deze maatregelen dat ook kunnen waarmaken.
De tabel hieronder laat een paar belangrijke verschillen tussen klimaat- en circulaire economiebeleid zien. Dit artikel licht eerst deze verschillen toe met een korte beschrijving van beide beleidsterreinen. Daarna wordt het Nederlandse klimaatbeleid iets uitgebreider maar nog steeds op hoofdlijnen beschreven. Tot slot wordt ingegaan op de bovengenoemde 121 klimaatmaatregelen en in hoeverre deze in lijn zijn met het circulaire economiebeleid.
Paar belangrijke verschillen tussen klimaat- en circulaire economiebeleid

* De hoofddoelen in het beleidsprogramma ‘Nederland circulair in 2050’ uit 2016 waren nog halvering in 2030 en minimalisering in 2050 van het Nederlands grondstoffengebruik. Het recentere ‘Nationale Programma Circulaire Economie’ (NPCE) heeft als hoofddoelen om klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en milieudruk tegen te gaan, en de grondstoffenaanvoer voor de Nederlandse economie veilig te stellen. Minder grondstoffengebruik is in het NPCE hooguit een middel om de nieuwe hoofddoelen te halen, en wordt niet langer als hoofddoel opgevoerd. Eerlijk delen van grondstoffen met volgende generaties noemt het NPCE nog wel, maar eerlijk delen met minder welvarende landen niet meer. In ‘Nederland circulair in 2050’ was dat nog een prominent onderdeel van de probleemanalyse.
Het Nederlandse klimaatbeleid is erop gericht om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering (adaptatie), en de uitstoot van broeikasgassen in Nederland substantieel te verminderen om klimaatverandering een halt toe te roepen (mitigatie). De Nederlandse klimaatwet, net zoals de Europese klimaatwet trouwens, focust op mitigatie. Adaptatie staat centraal in het nationaal Deltaprogramma en de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS). De rest van dit artikel benadert klimaatbeleid vanuit mitigatiebeleid.
De Nederlandse klimaatwet bevat klimaatdoelen voor de vermindering van broeikasgassen in 2030 en 2050. De huidige doelen in de Nederlandse klimaatwet worden binnenkort aangepast aan die in de Europese klimaatwet (zie hieronder). In beide klimaatwetten hebben de klimaatdoelen betrekking op zogenoemde CO2-equivalenten waarmee de uitstoot van elk broeikasgas kan worden omgerekend naar een equivalente uitstoot van CO2.
De Nederlandse klimaatdoelen gelden alleen voor de uitstoot in Nederland, en hebben geen betrekking op de uitstoot elders ten behoeve van de Nederlandse economie. Dat is wat Recycling Netwerk Benelux (RNB) betreft een blinde vlek in dit beleid. We zouden hierdoor de doelstellingen kunnen halen door onze productie en daarmee gepaard gaande uitstoot van broeikasgassen naar elders te verhuizen. Net zoals menig (energie- en arbeidsintensieve) industrietak in de afgelopen decennia al uit Nederland naar elders is verplaatst.
Wereldwijd en ook in Nederland dragen de broeikasgassen CO2 en methaan het meest bij aan klimaatverandering. Onze uitstoot brengt CBS jaarlijks in kaart (zie hieronder). CO2 is vooral het resultaat van de verbranding van aardolie, aardgas en steenkool voor onze warmte- en elektriciteitsvoorziening. De veehouderij is verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de methaanuitstoot.

De Nederlandse klimaatdoelen gaan dus over de uitstoot in Nederland en niet over de uitstoot die buiten onze landsgrenzen plaatsvindt voor de Nederlandse economie. Het Nederlandse circulaire economiebeleid wil door ander (en minder?) grondstoffengebruik ook minder uitstoot van broeikasgassen, maar dan zowel in Nederland als elders ten behoeve voor de Nederlandse economie.
Grondstoffen moeten hier of elders worden gewonnen alvorens te worden bewerkt tot nieuwe materialen en producten, en na gebruik moeten afgedankte producten als afval worden verwerkt. Bij al deze handelingen komen broeikasgassen vrij, maar worden natuur en milieu ook op andere wijze belast. Naast klimaatverandering gaat het onder andere om biodiversiteitsverlies, landschapsaantasting, stikstofproblemen, gezondheidsschade door water- & luchtvervuiling, en zwerfafval als probleem op zich en met gevolgen als dode koeien door eten van scherp afval en de plastic soep in zoet- en zoutwater. Veel mensen zien klimaatverandering als het urgentste milieuprobleem van deze tijd. Als klimaatverandering in het huidige tempo doorzet, staat het voortbestaan van de mensheid op het spel.
Ons grondstoffengebruik is nu niet duurzaam en bovendien overmatig. Earth Overshoot Day, de dag waarop we de draagkracht van de aarde voor een heel jaar hebben verbruikt, viel voor Nederland dit jaar al op 23 april. Bovendien gebruikt Nederland, net als andere welvarende landen, nu veel meer grondstoffen dan minder welvarende landen. Volgens het Internationale Grondstoffenpanel moet en kan het gebruik van grondstoffen door welvarende landen zodanig omlaag dat minder welvarende landen en volgende generaties evenredig kunnen meedelen in een nog steeds groeiende welvaart, maar dan wel binnen planetaire grenzen (als maat voor de draagkracht van de aarde).
In het beleidsprogramma ‘Nederland circulair in 2050’ uit 2016 is eerlijk delen met minder welvarende landen en volgende generaties nog een prominent onderdeel van de probleemanalyse. Hoofddoelen van dit beleidsprogramma zijn dan ook halvering vóór 2030 en minimalisering vóór 2050 van ons gebruik van mineralen, metalen en fossiele grondstoffen (ook wel aangeduid als abiotische grondstoffen). Het recentere Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE) besteedt weinig aandacht aan eerlijk delen met minder welvarende landen. Vermindering van grondstoffengebruik is in het NPCE ook geen hoofddoel meer, en volgens de inleiding zal het Nederland van de toekomst juist meer grondstoffen gaan gebruiken.
De vier hoofddoelen in het NPCE zijn het tegengaan van klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en andere milieuproblemen, en het veiligstellen van de voorzieningszekerheid van (alle) grondstoffen voor de Nederlandse economie. Voor de voorzieningszekerheid van kritieke grondstoffen is er aanvullend beleid middels de Nationale grondstoffenstrategie. Kritieke grondstoffen zijn metalen en mineralen van significante economische waarde en waarvoor potentieel een leveringsrisico bestaat.
In zowel het NPCE als de Nationale grondstoffenstrategie is minder grondstoffengebruik hooguit een middel, naast een ander grondstoffengebruik om de hoofddoelen te bereiken (bijvoorbeeld vervanging van metalen, mineralen of fossiele grondstoffen door biogebaseerde grondstoffen). Het is RNB niet duidelijk in hoeverre de grondstoffenreductiedoelstellingen uit ‘Nederland circulair in 2050’ nog overeind staan (ergo, hoe de doelstellingen in ‘Nederland circulair in 2050’ en NPCE zich tot elkaar verhouden) . Daarom staan in dit artikel telkens haakjes rond ‘minder’ met een vraagteken erachter in relatie tot het Nederlandse circulaire economiebeleid.
De welvaartskloof tussen het ‘rijke Noorden’ en het ‘arme Zuiden’, terwijl vooral de laatste de gevolgen van klimaatverandering ondervindt, is een belangrijk struikelblok om tot afdoende afspraken te komen in het internationale klimaatbeleid. Het ‘arme Zuiden’ wil namelijk dat het ‘rijke Noorden’ betaalt voor het aanpakken van de klimaatgerelateerde rampen waarmee zij worden geconfronteerd (zoals extreme hitte, droogte, overstromingen, ziekte etc.). In deze slepende discussie lijkt nu eindelijk beweging gekomen met de afspraak tot oprichting van een klimaatfonds.
Afwenteling van milieuproblemen van het Nederlandse grondstoffengebruik op minder welvarende landen wordt trouwens wel geadresseerd in het NPCE, maar eerlijke welvaartsdeling dus niet. Volgens RNB is minder (kritiek) grondstoffengebruik noodzakelijk voor duurzame welvaart en welzijn, en om dit te kunnen delen met zowel andere landen als met volgende generaties.
RNB zet zich primair in voor een eerlijk en duurzaam grondstoffengebruik door Nederland (en vergelijkbare rijke landen). Vanuit deze achtergrond besteedt RNB ook aandacht aan klimaatverandering en klimaatbeleid als het van doen heeft met grondstoffen. De nadruk voor RNB ligt echter bij circulaire economiebeleid waarin andere en vooral minder grondstoffen gebruiken voor RNB centraal staat. Alleen zo is een goed welvaartsniveau wereldwijd nu en in de toekomst mogelijk binnen de grenzen van de draagkracht van de aarde.
RNB heeft al veel artikelen over circulaire economiebeleid en haar reflecties daarop gepubliceerd (zie hier voor RNB-nieuwsberichten). Daarom gaat dit artikel verder niet dieper in op circulaire economiebeleid, en focust de rest van dit artikel op klimaatbeleid en de 121 klimaatmaatregelen.
De (eerste) Nederlandse klimaatwet uit zomer 2019 wil in 2050 een 95% lagere uitstoot van broeikasgassen dan in 1990 (bindend doel). Verder streeft deze klimaatwet naar een reductie van broeikasgassen van 49% in 2030 ten opzichte van 1990, en een CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050. CO2 is het belangrijkste broeikasgas voor klimaatverandering, en 32,4% van de Nederlandse uitstoot hiervan komt voor rekening van de elektriciteitsproductie (zie grafiek hierboven).
Sinds 29 juli 2019 is er ook een Europese klimaatwet van kracht. Hierin staan als bindende doelstellingen dat de Europese Unie haar uitstoot van broeikasgassen in 2030 met 55% moet hebben teruggebracht ten opzichte van 1990, en dat ze in 2050 klimaatneutraal moet zijn. De Europese klimaatwet streeft naar een negatieve uitstoot van broeikasgassen na 2050.
De reductiedoelstellingen voor de uitstoot van broeikasgassen in de Europese klimaatwet gelden niet één op één voor de Europese lidstaten afzonderlijk maar voor de Europese Unie als geheel. Voor het Europabreed bereiken van de 55% reductie in 2030 is het “Fit for 55 package” in het leven geroepen. Het “Fit for 55 package” bestaat uit (voorstellen voor herziening van) Europese wetgeving.
Voortvloeiend uit het “Fit for 55 package” zijn nog begin 2023 aanpassingen doorgevoerd voor het Europese systeem voor de handel in CO2-uitstootrechten, het “European Trading System” (ETS). Hiermee is de te behalen emissiereductie ten opzichte van 2005 voor de onder ETS vallende economische sectoren verhoogd naar 62%. Onder die ETS-sectoren vielen al de elektriciteits- en warmteproductie, energie-intensieve industrie (zoals de petrochemie en metaalsector) en luchtvaart. Daar is nu de scheepvaart aan toegevoegd. Deze sectoren vertegenwoordigen samen zo’n 40% van de totale Europese CO2-uitstoot. Voor (energiedistributeurs aan) gebouwen, wegtransport en sommige andere sectoren (vooral kleine industrie) is een nieuw, afzonderlijk ETS-systeem in het leven geroepen.
Binnenlands vervoer (exclusief luchtvaart), gebouwen, landbouw, en afvalbeheer zijn samen goed voor bijna 60% van de Europese uitstoot van broeikasgassen. Ook voor deze sectoren, die niet onder het oude ETS vallen, zijn de doelstellingen aangescherpt in het kader van het “Fit for 55 package”. Hun CO2-uitstoot moet in heel Europa met 40% zijn teruggebracht in 2030 ten opzichte van 2005. Deze Europa-brede reductiedoelstelling is uitgewerkt naar bindende reductiedoelstellingen voor de lidstaten afzonderlijk.
Voornoemde en andere wetswijzigingen zijn al gerealiseerd, maar de onderhandelingen over het “Fit for 55 package” lopen nog. Alles bij elkaar moet dit Europa-breed leiden tot 55% minder uitstoot van alle broeikasgassen samen in 2030 ten opzichte van 1990.
De Nederlandse klimaatwet uit zomer 2019 is inmiddels op een aantal punten aangepast, maar de klimaatdoelen daarin zijn vooralsnog ongewijzigd. De huidige Nederlandse klimaatwet bevat nog steeds een streven naar een CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050 en 49% minder broeikasgassen in 2030, en een verplichting tot 95% minder broeikasgassen in 2050 (beide percentages ten opzichte van 1990).
Juli 2022 heeft het kabinet wel een proces in gang gezet om de huidige Nederlandse klimaatwet in overeenstemming te brengen met de Europese klimaatwet. Februari 2023 heeft de Tweede Kamer in meerderheid voor de overeengekomen wetswijziging gestemd. Deze wetswijziging moet nog in het staatsblad worden gepubliceerd, en zal pas de dag daarna in werking treden. Met de aangenomen wijziging wordt klimaatneutraliteit in 2050 bindend, en 55% minder broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990 en een negatieve uitstoot van broeikasgassen na 2050 het streven in de Nederlandse klimaatwet.
Het is nog maar de vraag of de aanstaande wijziging de Nederlandse klimaatwet inderdaad in overeenstemming brengt met de Europese klimaatwet. De Raad van State wijst er op dat de klimaatdoelen in de Europese klimaatwet gelden voor de Europese Unie als geheel, en niet voor de lidstaten afzonderlijk.
De bindende reductiedoelstelling van 55% geldt dus voor de gehele Europese Unie. Ze is niet uitgewerkt naar reductiepercentages voor afzonderlijke lidstaten, maar in een pakket van maatregelen waarmee de 55% reductie voor Europa als geheel behaald moet worden (hoewel de Europese rekenkamer betwijfelt of dat gaat lukken). Dat maatregelenpakket kan leiden tot verschillende reductiepercentages tussen lidstaten. Voor Nederland kan dit zowel lager als hoger dan 55% uitpakken. Als het “Fit for 55 package” lager dan 55% voor Nederland uit zou blijken te vallen, dan is onduidelijk wat de status is van het streefdoel van 55% in de aanstaande wijziging van de Nederlandse klimaatwet, aldus de Raad van State.
De Raad van State heeft voorgesteld onduidelijkheid in de Nederlandse klimaatwet te voorkomen door een bindende reductiedoelstelling van ten minste 55% in 2030 erin op te nemen. Dit voorstel is niet overgenomen. Juridisch is dit ook niet noodzakelijk omdat de Europese klimaatwet, en de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor lidstaten, voor alle lidstaten en dus ook Nederland bindend zijn. Overigens herinnert de Raad van State eraan dat het regeerakkoord zegt het beleid te richten op een reductie van 60% in 2030 van de broeikasgasuitstoot om zo zeker te zijn van een reductie van 55%.
De Nederlandse Klimaatwet presenteert naast de Nederlandse klimaatdoelen ook het beleidskader hiervoor. Het beleidskader is in eerdere wetswijzigingen aangepast en blijft onveranderd in de aanstaande wijziging van de Nederlandse klimaatwet. Dit beleidskader is voor Nederland de basis om de eigen en Europese beleidsdoelen te halen. Blijkbaar is het in overeenstemming met het Europese beleidskader zoals volgend uit de Europese klimaatwet (waar de Nederlandse Klimaatwet ondergeschikt aan is).
Het beleidskader in de Nederlandse Klimaatwet bevat verplichtingen voor de overheid en voor het PBL Planbureau voor de Leefomgeving. De verplichtingen voor de overheid zijn het opstellen van een vijfjaarlijks Klimaatplan, een tweejaarlijkse rapportage over de voortgang van de uitvoering hiervan, en een jaarlijkse Klimaatnota met een overzicht van de effectiviteit en doelmatigheid van het gevoerde beleid. Het PBL is verplicht tot het maken van een jaarlijkse verkenning, de Klimaat- en energieverkenning (KEV), van de ontwikkelingen van de broeikasgasuitstoot en het energiesysteem in Nederland. Volgens de Nederlandse Klimaatwet moeten de Klimaatnota en PBL-verkenning dan gelijktijdig worden verzonden naar de Eerste en Tweede kamer.
De Europese klimaatwet verplicht lidstaten om hun klimaatbeleid aan de Europese Commissie te rapporteren. Dit doet Nederland middels het Integrale Nationale Energie- en Klimaatplan (INEK). Het INEK omvat de inhoud van het Klimaatplan. De inhoud hiervan is voor een belangrijk deel bepaald door het Klimaatakkoord tussen meer dan honderd publieke en private partijen. Het Klimaatakkoord uit 2019, waarin ook het Energieakkoord over energiebeleid uit 2013 is opgenomen, omvat 600 afspraken om de uitstoot van broeikasgassen in Nederland tegen te gaan.
Hierboven is het kader voor het Nederlandse klimaatbeleid in een notendop beschreven. Er zou nog veel meer over gezegd kunnen worden, of over de verdere uitwerking ervan. Dat wordt hier verder overgeslagen om de sprong te maken naar de klimaatmaatregelen die klimaatminister Jetten april 2023 aankondigde. Volgens het nieuws zouden het 122 klimaatmaatregelen zijn, maar de maatregelen in de tabel met maatregelen bij de brief van Jetten aan de Tweede Kamer hierover tellen op tot 121.
Het pakket met de 121 maatregelen komt boven op een pakket maatregelen waarvan de emissiereductie al in 2022 door PBL is doorgerekend in de Klimaat- en EnergieVerkenning voor 2022 (KEV2022). De KEV2022 heeft echter nog niet alle maatregelen in de berekeningen meegenomen. Actualisatie van de KEV-berekeningen laat zien dat met dit pakket, aangeduid als basispad of IBO-klimaat, de uitstoot van broeikasgassen tot circa 50% in 2030 teruggebracht kan worden ten opzichte van 1990.
De circa 50% reductie middels het basispad ligt nog steeds onder de nagestreefde 55% reductie in de aangenomen wetswijziging van de klimaatwet en ruim onder de 60% reductie in het regeerakkoord om zo zeker te zijn van de 55% reductie. Het aanvullende maatregelenpakket mikt daarom op 60% reductie om daarmee in elk geval 55% reductie te halen. De tabel hieronder vat de resultaten voor het basispad en het aanvullende maatregelenpakket kwantitatief samen.
Die samenvattende tabel is nog wel een getalletjesbrij en behoeft enige toelichting. Boven elke kolom staat telkens waar de getallen betrekking op hebben, maar in de kolommen staan telkens meerdere getallen per rij. In kolom 2 tot en met 6 zijn dat de hoeveelheid broeikasgassen in megaton (MT), als percentage ten opzichte van Nederland als geheel in dat jaar en als percentage voor die sector in dat jaar ten opzichte van 1990. In kolom 7 staan het aantal maatregelcategorieën en het aantal maatregelen daarin voor een sector. In kolom 8 staan de totale uitgaven en de uitgaven per gerealiseerde MT reductie. In kolom 9 staan de totale reductie in 2030 ten opzichte van 1990 in MT, als % voor de sector, en als % voor Nederland als geheel zoals beoogd met het basispad plus de aanvullende maatregelen.
De met het basispad en de aanvullende maatregelen beoogde reductie van de uitstoot van broeikasgassen voor Nederland als geheel in onderstaande tabel telt op tot 58%. Dat is circa 60% zoals genoemd in het nieuwsbericht van de overheid over de aanvullende maatregelen. De uitstoot voor 1990 (en 2021) was niet direct vindbaar in de documentatie van de maatregelen, en is daarom rechtstreeks overgenomen van CBS. Dat kan een klein verschil geven.
Kijkend naar het overzicht valt op dat de broeikasgasreductie in 2030, met het basispad en aanvullende maatregelen, voor landbouw & landgebruik en voor mobiliteit blijft steken op 40% en 77% respectievelijk. Wel blijven ook de uitgaven per MT gereduceerde broeikasgasuitstoot het laagst van alle sectoren, respectievelijk 0,15 en 0,35 €/MT. Dus voor de sectoren landbouw & landgebruik en voor mobiliteit kost het minder geld dan voor andere sectoren om een megaton uitstoot van broeikasgassen te reduceren.
De reductie voor elk van beide sectoren is 6% van de uitstoot van broeikasgassen voor Nederland als geheel. De aandelen van landbouw & landgebruik en mobiliteit in de broeikasgasuitstoot van Nederland als geheel stijgen beide van allebei 15% in 1990 naar respectievelijk 22% en 23% in 2030 (doordat de meeste andere sectoren meer dan 6% reduceren).
Volgens de toelichting op de resultaten van de aanvullende maatregelen voor landbouw & landgebruik zit het ontbreken van stevige kaders het sturen op de broeikasgasuitstoot in de weg, en is inkrimping van de veestapel onvermijdelijk. Ook wordt gemeld dat het verlagen van de Nederlandse consumptievoetafdruk onvermijdelijk is. Een consumptievoetafdruk includeert ook de broeikasgasuitstoot van alle processen die voorafgaan aan de consumptie in Nederland. In geval van veeteelt bijvoorbeeld komt een belangrijk deel van het veevoer uit Latijns Amerika. Die aanbeveling strekt zich dus uit tot broeikasgasemissies elders die in beginsel niet onder klimaatbeleid maar wel onder circulaire economiebeleid vallen. Eén van de aanvullende maatregelen voor landbouw en landgebruik wil inderdaad het aanbod van plantaardige voeding in de winkel bevorderen. Dat vindt RNB op zichzelf een goede zaak, vooral als het lokaal en duurzaam geproduceerd plantaardig voedsel betreft.
Maatregelen voor beperking van de stikstofuitstoot door de landbouw lijken nog niet in het basispad en de aanvullende maatregelen te zijn meegenomen. Momenteel werkt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hard aan concretisering van de in te voeren stikstofmaatregelen. Met name inkrimping van het aantal herkauwers kan de uitstoot van broeikasgassen, meer specifiek van methaan, aanzienlijk terugbrengen. Het draagvlak hiervoor, en meer specifiek voor de uitkoopregeling om dit te bereiken, is niet groot. De onderhandelingen over de stikstofmaatregelen zijn geklapt omdat de grootste landbouworganisatie LTO Nederland niet verder wil praten.
Hopelijk gaan de stikstofmaatregelen dus tot een aanvullende reductie van broeikasgassen leiden. Vaak gaat het terugbrengen van de uitstoot van de ene stof hand in hand met die van een andere. Net zoals minder herkauwers gepaard gaat met minder stikstof én minder methaan, zo leidt minder verbranding van fossiele brandstoffen tot minder CO2 maar ook stikstof- en zwavelverbindingen (ergo, NOx en SOx).
De aanvullende maatregelen voor mobiliteit worden gedomineerd door het beprijzen van brandstofgebruik en stimuleren van elektrisch rijden ten koste van rijden op fossiele brandstoffen. Er lijkt geen rol voor circulaire maatregelen als autodelen, andere vervoersconcepten zoals voor vrachtvervoer, of bijvoorbeeld thuiswerken om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren.
Overzicht van de broeikasgasuitstoot in 1990 (kolom 2), 2020 (kolom 3), 2030 met het basispad (kolom 4), en 2030 met de aanvullende maatregelen (kolom 5), de broeikasgasreductie in 2030 met de aanvullende maatregelen (kolom 6), het aantal categorieën en het aantal maatregelen (kolom 7), en de uitgaven daaraan per economische sector en voor Nederland als geheel (kolom 8). In de kolommen 2 tot en met 6 staan achtereenvolgens de hoeveelheid broeikasgassen in megaton (MT), als percentage ten opzichte van Nederland als geheel en als percentage voor die sector in het gegeven jaar ten opzichte van 1990. In kolom 7 staan de totale uitgaven en de uitgaven per gerealiseerde MT reductie.
De broeikasgasreductie voor de gebouwde omgeving komt ook niet boven de 56%, maar de bijbehorende uitgaven zijn met 6,64 €/MT hoog vergeleken met die van de andere sectoren. Alleen de uitgaven aan sector overstijgende maatregelen komen met 3,31€/MT boven het gemiddelde van 1,28 €/MT. Met deze laatste wordt 1,4% van de broeikasgasuitstoot van Nederland als geheel met 15% omlaag gebracht. Voor de gebouwde omgeving is dit 8%. Voorbeeld van sectoroverstijgende maatregelen zijn die ten aanzien van groen gas en waterstof, fiscale maatregelen, of aanpassingen van de arbeidsmarkt.
De 8% reductie door de maatregelen voor de gebouwde omgeving zijn net iets meer dan de 6% voor de sectoren landbouw & landgebruik en mobiliteit, maar de kosten per MT gereduceerd in de gebouwde omgeving zijn wel zo’n 10 á 20 keer hoger dan voor beide sectoren respectievelijk.
De aanvullende maatregelen richten zich vooral op energiebesparing, en omvatten ook de invoering van normen voor uitstootvrij bouwen. Het gaat hierbij, in overeenstemming met klimaatbeleid, om het broeikasgas-arm maken van het gebruik van gemechaniseerd materieel in de bouw in Nederland. Het stimuleren en normeren van bouwmaterialen met een broeikasgas-arme voetafdruk (ergo, van wieg tot graf in Nederland en elders), wordt onder industrie & CE geadresseerd. Meer in het bijzonder gaat het hier om circulair slopen en het normeren en stimuleren van biogebaseerde materialen ten koste van niet-biogebaseerde materialen. Van bijvoorbeeld de productie van cement, wat een aandeel van 8% in beton heeft, is bekend dat het gepaard gaat met een hoge CO2-uitstoot.
De industrie heeft momenteel z’n emissies al met een derde teruggebracht ten opzichte van 1990. De aanvullende maatregelen en die in het basispad moeten dat nog eens verdubbelen tot twee derde. Het aandeel van de industrie in de uitstoot van broeikasgassen voor Nederland als geheel zakt daarmee van 39% in 1990 naar 32% in 2030.
De aanvullende maatregelen voor de industrie bestaan voor een belangrijk deel uit conventionele klimaatmaatregelen. Dat wil zeggen dat ze gericht zijn op het reduceren van broeikasgassen in Nederland. Eigenlijk alleen de al genoemde normering en stimulering van biobased bouwmaterialen en voor het bijmengen van plastic recyclaat en biobased plastic zijn duidelijk circulaire maatregelen die reductie van de uitstoot van broeikasgassen van wieg tot graf in Nederland en elders beogen. Ook aangemerkt als maatregelen om de circulaire economie te bevorderen zijn de innovatieregelingen ‘DEI & CE’ en ‘het bevorderen van duurzaam en circulair doen’.
Voor de industrie zijn er eigenlijk niet heel veel meer circulaire maatregelen dan voor de andere sectoren waar ook maatregelen met een circulair karakter onder staan. Over het geheel genomen valt het aantal aanvullende circulaire maatregelen wel mee.
Circulaire economiebeleid richt zich op het tegengaan van verschillende milieuproblemen, door het reduceren van het gebruik van grondstoffen in en buiten Nederland maar voor de Nederlandse economie. Het tegengaan van klimaatverandering door broeikasgassen is binnen het circulaire economiebeleid wel één van de hoofddoelstellingen. Klimaatbeleid gaat in beginsel alleen over het reduceren van broeikasgassen in Nederland zelf. Zo is dat ook vastgelegd in de Nederlandse Klimaatwet, de Europese klimaatwet (waar de Nederlandse wet ondergeschikt aan is), en internationale afspraken.
Inmiddels heeft de Nederlandse overheid een basispad van maatregelen en een pakket met 121 aanvullende maatregelen opgesteld om de uitstoot van broeikasgassen in Nederland in 2030 ten opzichte van 1990 met bijna 60% terug te dringen. Fossiele brandstoffen zijn ook grondstoffen. Dus alle maatregelen gericht op het minder gebruiken van fossiele grondstoffen in Nederland, om daarmee broeikasgassen in Nederland terug te dringen, zijn in beginsel ook circulaire maatregelen.
Het pakket met 121 aanvullende maatregelen telt er ook een paar die de uitstoot van broeikasgassen zowel in als buiten Nederland moeten terugbrengen. Het gaat maar om een beperkt aantal. Er is dus nog ruimte om via circulaire maatregelen extra broeikasgassen te reduceren. Eigenlijk zijn dergelijke maatregelen dus het domein van het circulaire economiebeleid. Op dit punt zijn klimaatbeleid en circulaire economiebeleid complementair.
Vanuit de focus op grondstoffen richt RNB zich vooral op het circulaire economiebeleid. We maken ons echter ook hard om maatregelen afkomstig uit klimaatbeleid die vallen binnen het domein van de circulaire economie, de complementaire plek te geven die ze verdienen. Omgedraaid wil RNB zo ook helpen om het klimaatbeleid meer vaart te geven.
Extended Producer Responsibility (EPR) schemes are flawed for various reasons. We already wrote about the governance issues surrounding EPR and the way in which it does not sufficiently address product design in e.g. the textile sector. A new report by Circular Economy Lab (CEL) and the European Environmental Bureau (EEB) places the focus on another flaw: discarded electronic devices and vehicles are often given ‘another life’ outside of Europe, mostly by shipping them to African countries. By doing so, the end-of-life costs that are supposed to be paid by producers under EPR schemes, do not follow the products when shipped abroad. If the products would effectively be reused locally, this might not even pose a big problem. However, the report shows that the products received are often used products that no longer function, hence they should be labeled waste instead of ‘reusable products’. As an example, Hinckley recycling group based in Nigeria states that around 70% of the products they import labeled as ‘Used Electrical and Electronic Equipment’ (UEEE) is effectively waste. When waste is shipped from Europe to African countries, we are essentially shifting the waste burden from Europe to African communities. This is not only a financial burden, but also an environmental, social and health-related one.
When looking at the different national EPR-schemes, the report by CEL and EEB mentions that there is a lack of harmonization between national policies, creating data-reporting and cross-border transfers issues. In order to tackle the aforementioned problems, CEL and EEB propose several measures, including a redesign of EPR schemes in order to create a transfer of EPR fees from the EU towards Africa for the waste management costs.
Problems around the export of waste are not limited to used vehicles and electronics that were studied in the report of CEL and EEB, but also arise in the case of e.g. plastics and textiles. In 2021, the Netherlands alone exported more than 200 million kilograms of plastic waste, making it EU’s largest exporter to non-OECD countries. Similar to what is happening with cars and electronics, when plastics are shipped, they end up being burned or landfilled locally, because the appropriate infrastructure in those communities is lacking. This can be seen as a form of waste colonialism, which entails the idea that rich countries export waste to be dealt with out of their sight, thereby burdening local communities with the negative consequences of the waste management. The lack of appropriate waste management systems in the receiving country leads to great negative impacts for the local environment, the health of the communities and gives rise to social issues.
There are already various pieces of European legislation in place that are supposed to regulate and finance the flow of used goods and discarded waste within and outside of the European Union, such as the Waste Framework Directive (WFD), WEEE Directive, Packaging and Packaging Waste Directive (PPWD), End-of-Life Vehicles Directive (ELV), Waste Shipment Regulation (WSR) and the Batteries and Accumulators Directive (BAD). The European Parliament and European Council are currently discussing a revised version of the Waste Shipment Regulation that could potentially prevent waste export for one waste category, namely plastics. While this will be crucial for limiting the export of plastic waste, the problem of vehicles and electronics shipped to be ‘reused’ will not disappear.
In Europe, many countries have EPR-schemes in place for various product groups (a.o. batteries, packaging, tires) in order to make producers pay for the end-of-life management of their products. Producers pay a fee that is linked to how much they put on the market, that covers the costs for adequate waste collection and handling. The EPR-system does not take into account that when products are shipped abroad, producers effectively get a free pass for the end-of-life management costs. Instead of being placed on the producers, the financial burden is shifted onto the receiving country. Given that producers will look for ways to keep their costs as low as possible, this loophole undermines the effectiveness of the EPR-legislation. For a circular and sustainable economy to work, we need inclusive policies that do not only look at the wellbeing of the environment and societies within Europe, but also beyond. European legislation thus needs to put an end to this practice of exporting goods that cannot be used and are effectively waste, and producers need to take their full financial responsibility in the end-of-life management of their goods.
How could this be done? One of the ideas is so-called Ultimate Producer Responsibility (UPR). Thapa et al., researchers at Utrecht University, argue that with UPR “the financial responsibility for collecting and recycling according to the highest possible value retention option (R hierarchies) falls upon the manufacturers, no matter where the product geographically is finally collected and recycled”. In practice, this means that Producer Responsibility Organisations (PROs) in several countries should be connected to each other in order to transfer fees to the location where the actual end-of-life management takes place.
One of the prerequisites to make this system function well, is greater transparency and traceability. The current transparency issues – not knowing what is shipped by whom, combined with a lack of traceability – could potentially be dealt with through better monitoring and reporting. According to CEL and EEB this could take the shape of training border control employees and custom agents, combined with testing the actual contents of what is being shipped. This should be enforced through better legislation (within the WEEE Directive and ELV Directive) that also stipulates what exactly constitutes ‘used’ items and when something becomes ‘waste’. However, as we know from experience around the (illegal) shipment of plastic waste, custom-related procedures are relatively easy to bypass through misdeclaration practices. Furthermore, the bigger ports in Europe, like those in Rotterdam (Netherlands) and Antwerp (Belgium), would disproportionately carry the burden of improved controls, while the whole of Europe uses those ports for their exports. The question is whether those practices can be ended through the mere training of border control and custom agents.
Specifically for used vehicles, even if the EPR fee does stay associated with it when shipped abroad, the specificities of the different materials that are part of a vehicle, like batteries, tyres, electronics and textiles are often overlooked. This then leads to improper disposal of those materials. Therefore, a Digital Product Passport (DPP) – including repair instructions, information on proper recycling and the product’s environmental impact – could be applied to all those materials, thereby creating better traceability and monitoring of the various materials (if implemented EU wide). This would also make it more difficult to export the separate parts of vehicles in an illegal manner, according to CEL and EEB.
Where the export of used products and waste provides us with a very clear example of the limited effectiveness of the EPR fees, even the waste management that happens within countries where the EPR-scheme is active is insufficient. This is due to the fact that the fees only cover those waste products that are separately collected. Meaning that all products that are not separately collected, either because they are disposed of in the wrong way or because the collection system is flawed, end up being paid for by public money. As an example, only 42% of the 12 megatonnes of electronic waste produced by Europeans in 2019 was collected adequately, leaving 58% unaccounted for. This is also why in our policy recommendations for a.o. EPR for textiles in The Netherlands, we advised to make PROs also responsible for the fraction that is not separately collected in order to encourage them to collect as much as possible.
Voor minder grondstoffengebruik moeten we minder en anders gaan consumeren. Misschien krijgen veel mensen daar vooral een beeld van versobering bij. Dat zou kunnen verklaren waarom het circulaire economiebeleid wel regelmatig constateert dat er meer aandacht moet komen voor de hogere circulariteitsstrategieën, dus voor minder en anders consumeren, maar daar vervolgens weinig uitwerking aan geeft.
Toch zijn er genoeg succesvolle voorbeelden hoe minder en anders consumeren nu al kan. Dit zal in de nabije toekomst enkel nog maar toenemen, gezien de nu al gerealiseerde successen. Dit artikel wil met voorbeelden van die bestaande successen en initiatieven in wording laten zien hoe weldadig zo’n samenleving nog steeds kan zijn. Dat vindt RNB belangrijk omdat minder en anders consumeren, consuminderen en consumanderen, immers alleen gaat lukken als consumenten en producenten daarin mee willen gaan.
Helaas zetten klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en andere milieuproblemen er wel tijdsdruk op. Daarom roepen wij politici en kamerleden op om actief een visie uit te gaan dragen en met voorbeelden te laten zien hoe mooi een toekomst kan zijn waarin we minder en anders consumeren. Het is essentieel om Nederland in deze brede toekomstvisie mee te nemen om draagvlak te creëren voor huidig en toekomstig (circulaire economie) beleid.
De Nederlandse overheid heeft in december 2022 de Nationale grondstoffenstrategie en in februari 2023 het Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE) naar de Tweede Kamer gestuurd. Het derde beleidsdocument, het Nationaal MilieubeleidsProgramma (NMP), zal volgens planning eind 2023 worden vastgesteld. Alle drie beleidsdocumenten zijn voor de circulaire economie relevant.
Het NMP zal gaan over hoe het kabinet ervoor wil gaan zorgen dat in 2050 onze leefomgeving gezond, schoon en veilig is en dat milieurisico’s verwaarloosbaar zijn. Dat zal het NMP doen vanuit drie hoofdopgaven, waaronder een duurzame en circulaire economie (zie onderstaande figuur). Het NPCE is hier in feite een uitwerking van.
Het NPCE wil via het Nederlandse grondstoffengebruik bijdragen aan de klimaatopgave, de biodiversiteitopgave, het creëren van een schoon milieu en een veilige en schone leefomgeving, en bijdragen aan de leveringszekerheid van grondstoffen. Leveringszekerheid gaat over de beschikbaarheid van grondstoffen voor de Nederlandse economie. Voor kritieke grondstoffen wordt hiervoor in de Nationale grondstoffenstrategie beleid uitgezet.
De figuur hieronder laat de samenhang tussen de drie beleidsdocumenten zien. Het NMP en NPCE delen gezonde & schonere leefomgeving en vitale ecosystemen & biodiversiteit als hoofdopgaven. Het NMP kijkt naar alle oorzaken en oplossingen voor deze hoofdopgaven. Het NPCE focust op grondstoffengebruik als oorzaak en oplossing ervan.
RNB heeft meer diepgaande evaluaties gemaakt van zowel het NPCE (zie hier) als de Nationale grondstoffenstrategie (zie hier). Het NPCE geeft het meest uitgebreid inzicht in het circulaire economiebeleid van het kabinet voor de aankomende jaren.
Het NPCE wijkt op een belangrijk punt af van het rijksbrede beleidsprogramma Nederland circulair in 2050 uit 2016. Nederland circulair in 2050 heeft minder grondstoffengebruik nog als hoofddoel. Minder grondstoffengebruik is voor het NPCE hooguit een middel om klimaatverandering en biodiversiteitsverlies tegen te gaan, minder milieudruk te realiseren, en levering van grondstoffen voor de Nederlandse economie veilig te stellen.
Het NPCE zegt in haar inleiding zelfs dat “onze economie van de toekomst vraagt om meer en andere grondstoffen dan onze economie tot nu toe.”. Tegelijkertijd zegt het NPCE verderop dat het Nederlandse gebruik van grondstoffen, in zowel het eigen land als daarbuiten (maar voor de Nederlandse economie), naar beneden moet. Het NPCE wil deze grondstoffenvoetafdruk vooralsnog met 50% in 2030 en met 75% in 2050 terugbrengen.
Het NPCE is dus een tikje warrig over die grondstoffenvoetafdruk. In de pagina’s voor het noemen van die 50% en 75% grondstoffenreductiedoelstellingen zegt het NPCE ook dat ze de Nederlandse grondstoffenvoetafdruk (slechts) zodanig wil terugbrengen dat ons grondstoffengebruik binnen planetaire grenzen valt. In het NPCE is grondstoffenreductie dus ook geen doel als zodanig, maar een middel om binnen de planetaire grenzen te komen. Dat hoeft niet te corresponderen met een 50% en 75% reductie van het grondstoffengebruik. Die koppeling tussen grondstoffengebruik, klimaatverandering, biodiversiteit en een schoner(e) milieu en leefomgeving wil het NPCE trouwens nog onderzoeken.
Het NPCE wijst erop dat de milieugevolgen van ons grondstoffengebruik niet afgewenteld mogen worden op andere landen. Het rept echter nergens over het eerlijk delen van onze materiële welvaart met landen die daarin ver op ons achterlopen. Misschien ligt dat laatste besloten in het beleidsvoornemen om de Nederlandse grondstoffenvoetafdruk binnen planetaire grenzen te laten blijven. Dat is dan wel heel impliciet.
RNB pleit ervoor om minder grondstoffengebruik, net als in Nederland circulair in 2050, weer expliciet als een hoofddoelstelling (hoofdopgave) in het circulaire economiebeleid op te nemen. Dit is in lijn met de aanbevelingen van het Internationale Grondstoffenpanel van de Verenigde Naties. Die stelt in haar grondstoffenverkenning uit 2019 dat het gebruik van grondstoffen in hoge inkomenslanden zodanig omlaag moet en ook kan dat, binnen planetaire grenzen, lage inkomenslanden evenredig kunnen meedelen in een nog steeds groeiende welvaart.
Minder grondstoffengebruik vraagt om minder en anders consumeren. Denk aan autodelen en kleding laten repareren i.p.v. nieuw kopen. Bij minder en anders consumeren denken mensen al gauw aan versobering. Toegegeven dat een zoekopdracht naar minder consumeren (consuminderen) en anders consumeren (consumanderen) al snel tips oplevert als bewuster boodschappen doen, een maandje niks inkopen, en grote schoonmaak houden. Meestal met als doel om inzicht te krijgen hoe weinig een mens eigenlijk maar nodig heeft, en hoeveel ruimte en geld dat kan schelen.
In deze tijden van hoge inflatie is geld besparen natuurlijk mooi meegenomen. Tegelijkertijd willen we liefst niets op ons gemak inleveren, en is bezit een teken van welvaart en succes. Dat creëert een ‘circulaire paradox’. Marko Hekkert, directeur van PBL Planbureau voor de Leefomgeving, wijst daarop in een recente lezing. Het laten repareren van spullen is nu vaak duur – als het al mogelijk is – en de nieuwste smartphone is voor veel mensen begeerlijker dan een oud maar nog goed werkend exemplaar.
Consumenten wordt het trouwens ook niet makkelijk gemaakt om hun kapotte apparaten of producten te laten repareren. Vaak is nieuw goedkoper, zijn producten niet of nauwelijks reparabel, of is een reparateur moeilijk te vinden. Gelukkig kunnen mensen tegenwoordig op veel plekken gratis met hun kapotte spullen, vooral apparaten, terecht bij repaircafés. Ook bestaat er sinds kort een reparateursregister met erkende bedrijven voor reparatie van consumentenelectronica (dat nog verder met reparatiebedrijven moet worden aangevuld). In Europa wordt momenteel actief over nagedacht over hoe het het recht op reparatie voor consumenten geregeld moet worden.
Er zijn nu ook al veel innovaties gangbaar die ons helpen om minder te consumeren. Die smartphone is daar één van. Naast telefoneren kan je daar immers ook foto’s mee maken, muziek beluisteren, informatie opzoeken, e-mailen, etc. Met een smartphone heb je al die afzonderlijke apparaten niet meer nodig. Het heeft ons leven in veel opzichten makkelijker gemaakt.
De smartphone als vervanging van de walkman, fotocamera etc. is maar één van de vele innovaties die het leven al leuker en makkelijker hebben gemaakt. Overigens doet de fairphone daar nog een circulaire schep bovenop, doordat bijvoorbeeld de camera of het beeldscherm kunnen worden vervangen en opgewaardeerd. We willen hier zomaar nog wat willekeurige andere circulaire innovaties of innovaties met circulaire spin-off noemen.
Ook in de digitale sfeer, maken diensten als Spotify en Netflix diskettes met muziek of beeldmateriaal (~17 gram plastic) en de plastic doosjes daarvoor (~75 gram) overbodig. Inmiddels is de verkoop van muziek en beeld op diskettes sterk gedaald. Dat scheelt een hoop plastic. Wel is er discussie of het energieverbruik voor deze streamingsdiensten al dan niet tot meer klimaatverandering leidt dan de productie van al dat plastic, en de verwerking ervan in de afvalfase.
Een oudere innovatie is het nietloze nietapparaat dat door een slimme inkeping meerdere pagina’s zonder nietjes bij elkaar houdt. Dus geen last van een “leeg” nietapparaat. Het bespaart bovendien kosten voor de nietjes, en voorkomt metaal bij het oud papier.
Allang gangbaar zijn wastabletten. Door hun afgepaste hoeveelheid wasmiddel voorkomen wastabletten overmatig gebruik van los waspoeder door consumenten. Nog niet gangbaar, maar wel al gewoon te koop bij de meeste drogisterijen, zijn verpakkingsarme producten als shampoobars, haarlotions en tandpastatabletten.
Onlangs was in het nieuws dat een Duitse brouwerij poederbier op de markt brengt. Dit reduceert de inhoud van een bierflesje met 90% (zijnde water), en het bierflesje zelf is niet langer nodig. Hier worden de financiële en milieukosten van transport dus sterk mee teruggedrongen.
Frisdranken in poeder- of siroopvorm schelen ook een enorm volume aan watertransport en plastic flessen. Het is nog niet algemeen bekend dat consumenten hiervoor al gebruik kunnen maken van een bruiswatertoestel met bruiscilinder van Sodastream en siropen van onder andere Pepsi. De horeca gebruikt al veel langer tapsystemen of postmixsystemen voor (zie bijvoorbeeld hier en hier).
In België zijn in menig plaatsen al gereedschapsbibliotheken te vinden (zoals hier en hier). Waarom zou je zelf een boormachine willen hebben als je die hooguit een paar keer per jaar gebruikt. Idem dito voor een verticuteermachine die slechts in het voor- en najaar een keer wordt gebruikt om de grasmat in de tuin te beluchten. Mensen die slechts af te toe willen (moeten) klussen, of geen plaats hebben voor veel tuingereedschap, kunnen in de gereedschapsbibliotheek tegen een kleine vergoeding het gereedschap lenen dat ze nodig hebben. Ook in Den Haag is er nu zo’n gereedschapsbibliotheek, en hopelijk volgen er snel meer in Nederland.
In België hebben ze naast gereedschapsbibliotheken overigens ook babytheken met babyspullen, Wielekes als bibliotheek voor “meegroeiende” kinderfietsen, speelotheken met spelletjes, deelkayaks en -bootjes, etc. etc. Nederland kan hierin een voorbeeld nemen aan de Zuiderburen. Overigens bestaan speelotheken in Nederland ook al langere tijd.
Autodelen is misschien wel het bekendste voorbeeld van de trend om spullen te delen. Vooral in drukke binnensteden zien mensen steeds vaker af van een eigen auto, maar doen aan autodelen via deelplatforms of diensten als “Wheels for all” of Cambio. Zo zijn er minder auto’s nodig, en staan die niet langer 90% of meer van hun tijd ongebruikt langs de weg.
Minder bekend is nog een deelplatform als Peerby. Hier kan van alles worden geleend en gedeeld. Een zoekfunctie maakt het mogelijk om in je eigen buurt te vinden wat je nodig hebt, en vervolgens afspraken over het gebruik ervan te maken.
Veel grotere en soms ook kleinere plaatsen hebben verpakkingsvrije winkels waar consumenten hun zelf meegenomen verpakkingen vullen met gedroogde producten als rijst, pasta, granen, bonen, linzen, soja-stukjes, kruiden etc. etc. Ook vloeibare (af-)wasmiddelen kunnen in een zelf meegebrachte pot of fles worden getapt. Eetbare vloeibare producten, zoals zuivel, zitten in flessen die via een statiegeldsysteem worden hergebruikt. Online kunnen ook veel voedselproducten verpakkingsvrij of verpakkingsarm worden besteld.
Diverse plaatsen tellen weggeefwinkels waar mensen spullen gratis op kunnen halen of naar toe kunnen brengen. Ze zijn een goede aanvulling op kringloopwinkels die weliswaar meestal goedkoop zijn, maar waar je wel moet betalen. Steeds meer mensen hebben ook weggeef- of ruilkastjes buiten de deur staan.
Bij voedselproducten ligt anders en vooral minder eten misschien minder voor de hand. Een mens moet tenslotte wel eten. Toch zijn er talloze manieren om ook hier het verschil te maken.
Makkelijke binnenkomers zijn groenten en fruit van het seizoen. Die worden meestal gewoon in Nederland geteeld, zonder dat veel kasverwarming door telen buiten het seizoen nodig is. Daardoor zijn ze vaak goedkoper en vooral lekkerder dan groenten en fruit van ver weg en/of buiten het seizoen.
Jaarlijks wordt per persoon zo’n 34 kilo eten en 45 liter drinken weggegooid. Vooral voedselverspilling tegengaan is dus belangrijk. Natuurlijk moet je gewoon niet (al te veel) meer voedsel kopen dan je opeet. Er zijn echter ook delen van groenten en fruit niet gangbaar om op te eten (zoals loof van wortels of venkel, sinaasappelschillen), of die sommige mensen niet lekker vinden (zoals appelschillen). Deze gaan nu meestal nog als afval weg, maar op internet zijn veel sites te vinden met recepten hiervoor.
Er zijn veel mooie initiatieven om ook voedselafval eerder in de keten te voorkomen. Via de Too Good To Go-app kunnen consumenten tegen een lage prijs bij hen in de buurt onverkocht eten en drinken kopen. Kromkommer probeert door bewustwordingsactiviteiten om de 10% groente en fruit met uiterlijke onregelmatigheden toch als voedsel hun weg te laten vinden (nu worden ze nog vaak als onverkoopbaar gezien). Instock kookt in twee restaurants met voedsel dat voorheen niet verder kwam dan het distributiecentrum van een grote supermarktketen, en heeft een leuk kookboek met veel conserveringstechnieken voor alles wat eetbaar is. De Verspillingsfabriek maakt soepen en sauzen van verse groenten die overblijven bij telers, versnijders en groothandels. Deze en nog veel initiatieven hebben zich aangesloten bij de stichting Samen tegen voedselverspilling. Hierin werken bedrijven en publieke organisaties samen om voedselverspilling te halveren voor 2030.
De voorbeelden hierboven zijn maar een kleine greep uit al bestaande manieren om, zonder op ons welvaartsniveau in te leveren, ons grondstoffengebruik te reduceren door consuminderen en consumanderen. Sommige innovaties, zoals de smartphone en de wastabletten, zijn allang gemeengoed. Voor anderen, zoals het delen van producten met andere gebruikers, koken met wortelloof, of aardbeien in de winter laten staan, moeten we misschien nog wat drempels over. Ook moeten we gaan heroverwegen of nieuwe spullen altijd beter of moderner zijn dan oude. Doordat reparatie vaak nog lastig is, ervaren mensen iets nieuws daarom als sneller en makkelijker..
Bovenstaande circulaire voorbeelden leunen soms op technologische innovaties, maar vragen bij de meeste vooral sociale innovatie ofwel om verandering in hoe we gewend zijn dingen te gebruiken en te doen, hoe we over bestaande dingen en over alternatieven denken, ons idee aan te passen van welvaart en luxe (veel nieuwe dingen kopen). Het delen van spullen of langer gebruik ervan vraagt ook dat we ons anders gaan verhouden tot bezit.
Sociale innovatie zou ook kunnen helpen bij het ontwikkelen van oplossingen voor bijvoorbeeld het huidige nijpende woningtekort:
Volgens het Europese bureau van de statistiek, Eurostat, hebben Nederlanders op Ierland na het vaakst een huis met een tuin en op Malta na de meeste kamers per persoon, en telt Nederland het hoogste percentage mensen in een huis groter dan ze gebruiken. De Correspondent (2021) is dieper in de Nederlandse data gedoken en heeft geconstateerd dat, sinds 1900, de prijs per m2 minder is gestegen dan de lonen (dus betaalbaarder is geworden) en het aantal m2 per persoon verdrievoudigd. Mensen met geld kunnen wél groter wonen, en drijven woonprijzen daarmee op, vooral in steden waar de prijzen sowieso hoger liggen. Meer in het algemeen wonen vooral ouderen groot. Zij hebben hun huis in gunstige tijden gekocht en hun kinderen zijn de deur uit. Doorstromen is nu lastig voor hen wegens gebrek aan voldoende kleinere huizen, maar veel extra woningen zijn mogelijk door woningsplitsing (0,5 mln) en doorstroming naar nieuwbouw op “lege plekken” in dezelfde wijk (0,1 mln). De Correspondent (2021) vond óók dat, per persoon, Nederlanders groter wonen dan bijvoorbeeld Duitsers en Britten.
Het huidige mantra voor het woningtekort is “bouwen, bouwen, bouwen” (meer nieuwe stenen). Het artikel in De Correspondent (2021) werpt de vraag op of de discussie niet óók zou moeten gaan over hoe en hoe groot we willen wonen, en hoe de al beschikbare woonruimte beter te verdelen (minder nieuwe stenen). Dit soort fundamentele discussies worden nu nauwelijks gevoerd. Niet over wonen noch over andere heikele kwesties waarin onze huidige manier van consumeren en leven een rol speelt.
Terug naar het NPCE en de Nationale grondstoffenstrategie: Veel mensen snappen best dat onze huidige manier van consumeren leidt tot milieuproblemen als klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en de plastic soep in de oceanen. Anders begrijpen veel mensen wel dat onze manier van consumeren geopolitieke afhankelijkheid van landen als Rusland en China heeft gecreëerd. Onder andere de oorlog in Oekraïne en de corona-pandemie hebben dat scherp voor het voetlicht gebracht. Ook zijn er genoeg mensen die het belang van minder consumeren inzien om ook hun kinderen en/of minder welvarende landen in onze welvaart te kunnen laten meedelen. Veel minder mensen hebben al een beeld van hoe een toekomst van minder (materiële) en andere consumptie er uit kan zien, hoe weldadig die kan zijn, maar wel vraagt om dingen anders te bekijken en doen.
De voorbeelden hierboven laten zien dat veranderingen richting minder en anders consumeren veelal ongemerkt al aan de gang zijn. Het mag allemaal echter wel een tandje meer, en in sommige consumptiedomeinen mag fundamenteler worden nagedacht over oplossingen. Het kabinet en kamerleden zijn aan zet om Nederland met visie en voorbeelden te laten zien hoe mooi zo’n toekomst eruit kan zien.
Geschreven door Chloé Schwizgebel, Recycling Netwerk Benelux en Nina Maat, Bond Beter Leefmilieu
Het is te vroeg om victorie te kraaien. De beslissing van minister Demir om te gaan voor statiegeld was namelijk geen keuze voor het bestaande, vertrouwde systeem, waar je als consument je leeggoed naar de winkel terugbrengt en direct je geld terug krijgt. Dit blijkt nochtans al te werken in andere Europese landen. Bovendien toonde een enquête van Testaankoop in 2021 dat ruim 88% van de bevolking het oké vindt om verpakkingen terug te brengen naar inzamelpunten zoals de supermarkt.
De beslissing stelt enkel dat er in 2025 statiegeld komt op alle blikjes en plastic flessen én dat de industrie dit jaar de tijd krijgt om een nieuw systeem uit te proberen. Dit nieuwe systeem vraagt consumenten een QR-code op de verpakking en de blauwe zak te scannen voor ze hun afval weggooien.
Laat er geen twijfel over bestaan: wij dragen innovatie een warm hart toe. Maar iets digitaliseren staat niet gelijk aan innovatie. Er is namelijk pas sprake van innovatie als je een nieuwe oplossing biedt voor een probleem. En uit de voorbereidende studie in opdracht van Fost Plus kwamen al heel wat onduidelijkheden rond privacy, fraude en toegankelijkheid bij het digitaal statiegeldsysteem naar boven. Niet elke burger heeft toegang tot digitale applicaties.
Ten tweede is de vraag wie de extra kosten en extra lasten zal dragen. Bij digitaal statiegeld is de kans bijvoorbeeld groter dat bedrijven de extra kosten van het printen van de QR-codes op blikjes zullen doorrekenen aan de consument. Daarbij is het onzeker of alle producenten tijdig mee zijn met het nieuwe systeem, zeker gezien de vele vragen omtrent haalbaarheid. Ten slotte dé hamvraag: zal dit systeem wel voor minder zwerfvuil zorgen? Burgers kunnen na het scannen nog steeds hun afval dumpen. Daarbij is het niet duidelijk of dit systeem zal bijdragen aan een effectieve circulaire economie voor verpakkingen door nog beter gescheiden in te zamelen of een systeem op te zetten voor herbruikbare verpakkingen.
Deze zwaktes overtuigden Wales alvast om na een gelijkaardige test uiteindelijk toch te kiezen voor een klassiek statiegeldsysteem.
Waar het bestaand statiegeldsysteem haar sterren al verdiende, krijgt het scansysteem nog een half jaar de tijd om zich te bewijzen. Haar slagen dan wel falen zal afhangen van enkele sleutelvoorwaarden. Ten eerste is een statiegeldsysteem pas succesvol als het zorgt voor minder zwerfvuil, en zo de kost voor burgers en milieu naar beneden haalt. Ten tweede moet het voor iedereen toegankelijk zijn, ongeacht leeftijd, gezondheid, mobiliteit of financiële kracht, met of zonder internet, smartphone of bankrekeningnummer. Ten derde geeft het fraude en privacyschendingen geen kans.
De Vlaamse digitale testfase lijkt meer een ultieme poging van de verpakkingssector om hun verantwoordelijkheid te ontlopen. Heel wat verloren tijd die beter had geïnvesteerd kunnen worden om de afvalberg te verkleinen. Echte innovatie zou bijvoorbeeld inzetten op ecodesign en circulariteit, waarbij al over hergebruik wordt nagedacht aan het begin van de productieketen, iets waar Europa aangeeft volop op in te willen zetten.
Waals minister van Leefmilieu Céline Tellier pakt het dan ook iets anders aan. Ook zij wil in 2025 statiegeld uitrollen en voert daarom eerst zelf een voorbereidende studie uit naar de beste optie. Hiervoor wordt met alle regio’s en buurlanden samengezeten om uniformiteit en gemakzucht voor de burger te verzekeren.
Daarom zullen we blijven hameren op transparantie doorheen heel het proces, een duidelijke planning met harde deadlines en het betrekken van verschillende doelgroepen. Zo bewaken we het uiteindelijke doel: minder afval in onze omgeving dankzij een effectief en toegankelijke statiegeldsysteem in 2025.
Er staan heel veel goede dingen in het net verschenen Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE). Zo geven de adviesroutes voor prioritaire productgroepen waardevolle aanzetten (hfdst. 3), zijn ondersteunende maatregelen voor deze en andere productgroepen essentieel (hfdst. 4), en is goede governance voor circulaire economiebeleid prioriteit (hfdst. 5). Ook beprijzen van milieuschade door producten, en repareerbaarheid- en ontwerpeisen zijn prima maatregelen.
Misschien zouden we uitgebreider in moeten gaan op alle goede dingen in het NPCE. We willen hier echter aandacht vragen voor waarom dit nieuwe circulaire beleidsplan Recycling Netwerk Benelux (RNB) toch zorgen baart. Ten opzichte van het eerdere rijksbrede beleidsprogramma Nederland circulair in 2050 uit 2016 namelijk is de ambitie van het NPCE voor het circulaire economiebeleid veranderd. De facto is de nieuwe ambitie een (flinke) stap terug. Dat behoeft natuurlijk inleiding en uitleg.
In het voorwoord van Staatssecretaris Vivianne Heijnen staat een veelzeggende zin, namelijk “Nederland wil in 2050 volledig circulair zijn, met zo min mogelijk afval en zonder nodeloze verspilling van grondstoffen”. Hoezo “zonder nodeloze verspilling van grondstoffen”? In Nederland circulair in 2050 ging het nog over substantieel minder gebruik van primaire metalen, mineralen en fossiele grondstoffen, namelijk over halvering ervan vóór 2030 en volledige circulariteit vóór 2050.
De Staatssecretaris noemt afval vóór grondstoffen. Dit hoeft natuurlijk niks te betekenen, maar wekt de indruk dat minder afval belangrijker is dan minder grondstoffen. Bovendien ontbreekt uitleg van wat wordt bedoeld met “zonder nodeloze verspilling van grondstoffen”. Als je het letterlijk neemt, gaat het feitelijk ook over afval. Verspilling gaat immers over gewonnen maar niet (langer) gebruikte grondstoffen. Afval dus dat moet worden voorkómen. Het heeft weinig van doen met minder gebruik van grondstoffen als zodanig. Het ambigu taalgebruik van de Staatssecretaris roept hier op z’n minst vragen op waar ze nu precies op doelt.
De samenvatting van het NPCE meldt vervolgens dat het bij de omslag naar de circulaire economie gaat “… om via het grondstoffengebruik bij te dragen aan de klimaatopgave, de biodiversiteitopgave, het creëren van een schoon milieu en een veilige en schone leefomgeving en het bijdragen aan de leveringszekerheid van grondstoffen. In een circulaire economie zijn vrijwel alleen herbruikbare primaire, secundaire en duurzame biogrondstoffen in omloop. Producten worden binnen gesloten kringlopen geproduceerd, gedistribueerd en geconsumeerd. Zodoende wordt de waarde van grondstoffen, materialen en producten zo lang mogelijk behouden, waardoor er bijna geen afval meer is.”.
Dit citaat stelt dat sleutelen aan ons grondstoffengebruik belangrijk is om de milieudruk ervan terug te brengen, en om de leveringszekerheid van grondstoffen veilig te stellen. Het communiceert ook dat het sluiten van product-kringlopen hiervoor een effectieve manier is, ook om afval te voorkomen. Alsof het oneindig circuleren van (een onbeperkte hoeveelheid aan) secundaire materialen is waarom het in de circulaire economie wezen gaat. Hierdoor gaat het wederom volledig voorbij aan de noodzaak om drastisch minder grondstoffen te gebruiken.
Pagina 18 in het NPCE legt uit waarom de eerdere reductiedoelstellingen voor het Nederlandse grondstoffengebruik zijn losgelaten. Het komt erop neer dat het “Uiteindelijk gaat [het erom] om via het grondstoffengebruik bij te dragen aan de klimaatopgave, de biodiversiteitsopgave, het creëren van een schoon milieu en een veilige en schone leefomgeving en het bijdragen aan de leveringszekerheid van grondstoffen.”
Voor alle duidelijkheid: RNB ijvert er al jaren voor om (mede) via ons grondstoffengebruik iets te doen aan de groeiende lijst van urgente milieuproblemen. Dan gaat het niet alleen om klimaat en biodiversiteit, en afval inderdaad, maar onder andere ook om stikstof, zwerfafval, en de plastic soep. Daarom zet RNB sterk in op bijvoorbeeld minder onnodige verpakkingen (zoals van groente & fruit), het stimuleren van herbruikbare verpakkingen (zoals in de e-commerce sector; via het samenwerkingsverband Mission Reuse), en brede invoering van statiegeld als voorwaarde om nu recycling maar uiteindelijk hergebruik goed van de grond te krijgen.
RNB steunt dan ook volledig de ambitie van het NPCE om milieuproblemen via het grondstoffengebruik aan te pakken. Dat ook leveringszekerheid een rol speelt, is logisch.
Wat RNB echter ongerust maakt is dus dat minder grondstoffen gebruiken als zodanig in het NPCE geen doel meer is, en ook geen deel van de probleemanalyse meer uitmaakt. Dat was in Nederland circulair in 2050 nog wel zo. Toenemend grondstoffengebruik is daar nog een “[Verder kan deze] ontwikkeling [… die kan …] leiden tot toenemende ongelijkheid in toegang tot grondstoffen, waarvan de armste bevolkingsgroepen de meeste nadelen ondervinden. Dit raakt aan het (niet) behalen van de Sustainable Development Goals (SDG’s).”.
Het NPCE zegt concreet dat “[Kortom,] onze economie van de toekomst vraagt om meer en andere grondstoffen dan onze economie tot nu toe. Van bepaalde grondstoffen, waaronder kritieke grondstoffen, kunnen circulaire strategieën op de korte termijn de toenemende vraag niet bijhouden en zullen er meer in omloop moeten komen.”.
Nederland circulair in 2050 wil ons gebruik van primaire metalen, mineralen en fossiele grondstoffen halveren vóór 2030 en volledig circulair zijn vóór 2050. Het NPCE gaat uit van een toename van ons toekomstige grondstoffengebruik. De samenvatting van het NPCE legt “volledig circulair” in 2050 uit als “De milieueffecten van grondstoffengebruik in een circulaire economie, dus van alle Nederlandse productie en consumptie, vallen dan binnen de ‘planetaire’ grenzen’.”. Een circulaire economie met meer grondstoffen, maar binnen de planetaire grenzen lijkt ons niet verenigbaar.
Vorige maand nog, in gesprek met de linkse en coalitiepartijen in de Tweede Kamer, heeft hoogleraar Jason Hickel van de Degrowth-beweging de realiteitszin van groeiende productie binnen planetaire grenzen nog gehekeld. Dat was na het uitkomen van het NPCE. De al oudere aanbevelingen van het Internationale Grondstoffenpanel van de Verenigde Naties gaan in dezelfde richting.
In haar grondstoffenverkenning uit 2019 gaat het Internationale Grondstoffenpanel van de Verenigde Naties in op de ontwikkeling van het wereldwijde grondstoffengebruik. Ze laat zien dat de grondstoffenwinning wereldwijd meer dan verdriedubbeld is sinds 1970, en dat vooral de hoge(re) inkomenslanden hier de vruchten van plukken ten koste van de lage(re) inkomenslanden. Volgens het panel moet en kan het gebruik van grondstoffen in hoge inkomenslanden zodanig omlaag dat lage inkomenslanden evenredig kunnen meedelen in een nog steeds groeiende welvaart, maar dan wel binnen planetaire grenzen.
Anders dan het NPCE dus, maar in lijn met Nederland circulair in 2050 pleit het Internationale Grondstoffenpanel dus voor minder grondstoffengebruik in rijke landen als Nederland. Ook het PBL heeft het in haar Integrale Circulaire Economie Rapportage 2023 (ICER-2023) over het “radicaal minder en efficiënter gebruiken van grondstoffen”. Ook de Sociaal Economische Raad (SER) heeft het in haar recente advies over minder grondstoffengebruik. RNB begrijpt dan ook niet waarom het NPCE er inmiddels van uitgaat dat groei van het Nederlandse grondstoffengebruik nodig en wenselijk is. RNB begrijpt ook niet waarom het NPCE, ondanks meer grondstoffengebruik, wel denkt daarmee binnen planetaire grenzen te kunnen komen.
De reductiedoelstellingen voor 2030 en 2050 in Nederland circulair in 2050 gaan om minder primair gebruik van metalen, mineralen en fossiele grondstoffen, kortweg aangeduid als abiotische grondstoffen. Het gaat hierbij om zowel de grondstoffen alsmede daaruit nieuw vervaardigde (primaire) materialen.
Nederland circulair in 2050 wil(de) minder abiotisch grondstoffengebruik bereiken via drie strategische doelen. Twee daarvan betreffen het efficiënter gebruiken van grondstoffen in bestaande (1ste doel) en nieuwe (3de doel) productketens. Het andere (2de) doel wil fossiele, kritieke en niet-duurzaam geproduceerde grondstoffen door duurzaam geproduceerde, hernieuwbare en algemeen beschikbare grondstoffen vervangen.
Bij dat 2de strategische doel, het substitutiedoel, wordt als invulling nogal eens verwezen naar vervanging door grondstoffen van biologische oorsprong (ergo, biotische grondstoffen, biogrondstoffen of biomassa). De transitieagenda Biomassa en Voedsel uit 2018 wijst er echter op dat ook biomassa niet onbeperkt beschikbaar is (zeker niet op de manier zoals het nu wordt geproduceerd). Door de groeiende wereldbevolking en het stijgende welvaartsniveau neemt de vraag naar voedsel toe, en vanuit de energietransitie wordt ook al een flinke aanspraak gedaan op biomassa. Ook de beschikbaarheid van grond voor voedsel- & biomassaproductie is aan grenzen gebonden, want er is ook ruimte voor recreatie en biodiversiteitsbehoud & -herstel nodig. Het ecologisch draagvermogen van de aarde wordt nu al overschreden door de aard en omvang van de huidige landbouw. De transitieagenda Biomassa en Voedsel is hier duidelijk over.
Kortom, er is nog wel wat af te dingen op het uitgangspunt van meer grondstoffengebruik, en de ambitie om daarmee binnen planetaire grenzen te blijven. Het NPCE lijkt aan wensdenken te doen.
Nederland circulair in 2050 heeft grondstoffenreductie nog als hoofddoelstelling. Het NPCE vervangt dit met een raamwerk voor vier nieuwe nog nader uit te werken hoofddoelstellingen. Deze vier hoofddoelstellingen, aangeduid als effectdoelen, betreffen 1) Tegengaan van klimaatverandering, 2) Herstel van biodiversiteit, 3) Schoner milieu en schonere leefomgeving, en 4) Grotere leveringszekerheid van grondstoffen.
Voor 2050 wil het NPCE dat “in ieder geval het grondstoffengebruik voor de Nederlandse productie en consumptie zodanig wordt teruggebracht dat het binnen de planetaire grenzen en de daaruit volgende ‘veilige operationele ruimte’ voor Nederland valt (…).”. Dat lijkt in lijn met wat het Internationale Grondstoffenpanel hierover zegt in haar grondstoffenverkenning uit 2019 (zie hierboven). Die veilige operationele ruimte voor Nederland moet dan wel een gelijkelijke, wereldwijde welvaartsverdeling toelaten. Daar zegt het NPCE verder niks over.
Het NPCE wil onderzoeken hoe grondstoffengebruik en de milieu-impact ervan samenhangt. Dat moet inzicht geven in de link tussen de effectdoelen en de veilige operationele ruimte. Op basis daarvan wil het NPCE dan toch voor 2030, met een doorkijk naar 2050, een nieuw ambitieus doel voor reductie van ons grondstoffengebruik vaststellen. Het NPCE gaat niet in op hoe dat ambitieuze reductiedoel samenhangt met het hierboven al aangehaalde uitgangspunt in het NPCE van meer en andere grondstoffen in onze economie van de toekomst. Onduidelijk blijft dus in hoeverre het voorgenomen ambitieuze grondstoffenreductiedoel hiermee op gespannen voet staat.
Dat voorgenomen ambitieuze reductiedoel zal betrekking hebben op het totale Nederlandse grondstoffengebruik in de hele internationale keten. Die zogenoemde grondstoffenvoetafdruk geeft het totale gebruik van primaire grondstoffen in Nederland en elders voor de Nederlandse economie weer.
Het onderzoek voor de concrete uitwerking van de vier effectdoelen wil het NPCE in 2023 laten doen met als doel om hierover in 2024 te kunnen besluiten. “Tot dat moment blijft de richtinggevende halveringsdoelstelling van primaire abiotische grondstoffen in 2030 van kracht.”, aldus het NPCE.
Even verderop in het NPCE staat over die vast te stellen reductiedoelen de wat onduidelijke zinsnede dat “We kijken in hoeverre we aansluiting kunnen zoeken bij de voorgestelde reductiepercentages voor de grondstoffenvoetafdruk binnen de EU-taxonomie van 50 procent in 2030 en 75 procent in 2050.”. Deze vrijblijvende formulering suggereert wel, maar herbevestigt nog niet een handhaving van de halveringsdoelstelling voor 2030 en concretisering van de helemaal circulair in 2050-doelstelling in Nederland circulair in 2050. Daarnaast blijft het onduidelijk hoe dit rijmt met het uitgangspunt in NPCE van meer en andere grondstoffen in onze economie van de toekomst.
Minder grondstoffengebruik is in het NPCE één van de vier knoppen om aan te draaien om de vier effectdoelen van het NPCE te behalen. Volgens het NPCE, die zich hierbij baseert op een PBL-beleidsbrief uit 2021, vertegenwoordigen de vier knoppen een “vereenvoudiging” van de R-ladder:
Substitutie van grondstoffen, dat correspondeert met het 2de strategische doel in Nederland circulair in 2050, is echter geen onderdeel van de circulariteitsladder. De circulariteitsladder wil het grondstoffengebruik verminderen in bestaande en nieuwe productketens.
Als uitwerking van het 1ste en 3de strategische doel in Nederland circulair in 2050 heeft het ontwerp-systeem voor monitoring van de voortgang naar de circulaire economie een belangrijke rol aan de circulariteitsladder toegekend. Daarbij is de waarschuwing van de transitieagenda Biomassa en Voedsel ter harte genomen. Het ontwerp-monitoringsysteem, basis voor de ICER’s van 2021 en 2023, gaat ervan uit dat het gebruik van alle grondstoffen omlaag moet, dus ook van biomassa (ofwel primaire biotische grondstoffen).
Daarmee is substitutie nog steeds wel een circulariteitsstrategie, maar dan één voor ander maar niet voor minder grondstoffengebruik. Het substitutiedoel is dan ook niet van een mindere maar wel van een andere orde dan het doel van de circulariteitsladder om minder grondstoffen te gebruiken. Eigenlijk zegt het NPCE dat zelf ook in een voetnoot bij figuur 4 (“Vervanging is geen onderdeel van de R-ladder”).
Een recente studie van Potting et al. (2022) laat zien dat ook “slowing & closing the loop” aanzienlijke reductie van het grondstoffengebruik kan opleveren. Deze derde en vierde knop in het NPCE beogen dat ook evenzeer als de eerste knop van “narrowing the loop’’. Dat maakt de omschrijving van de eerste knop “onhandig”. Beter zou zijn om “narrow the loop” te omschrijven als simpelweg “minder producten gebruiken door er vanaf te zien, deze te delen of ze efficiënter te maken” (dan vervalt dus het eerste deel “Vermindering van grondstoffengebruik: minder (primaire) grondstoffen gebruiken”).
Met deze kleine aanpassing vertegenwoordigen de drie knoppen samen wel een mooie vereenvoudiging van de circulariteitsladder. Het NPCE maakt dat in figuur 4 inzichtelijk.
Het ontwerp-monitoringsysteem uit 2018 heeft toenmalige beleidsvoornemens geëvalueerd op de mate waarin circulariteitsstrategieën werden geadresseerd. De conclusie was dat de meeste beleidsvoornemens zich toen nog op recycling richtte. Helaas gingen destijds slechts weinig beleidsvoornemens over de hogere strategieën in de circulariteitsladder.
Eenzelfde evaluatie van beleidsvoornemens als in ontwerp-monitoringsysteem is in de ICER-2023 niet herhaald. Dat is jammer. Ook zou het mooi zijn geweest om een dergelijke evaluatie te hebben voor de adviesroutes van de circulaire transitieteams die in hoofdstuk 3 van het NPCE uitgebreid aan bod komen.
ICER-2023 stelt op basis van eerder PBL-onderzoek wel vast dat nog relatief weinig bedrijven de hogere circulariteitsstrategieën toepassen. Het NPCE wil dan ook dat de hogere circulariteitsstrategieën meer aandacht krijgen. Deze vaststelling komt pas na hoofdstuk 3 over de adviesroutes zoals opgesteld door de betreffende transitieteams.
Paragraaf 2.1 in het NPCE gaat wel al in op hoe de vier knoppen van substitutie en narrow, slow en close de loop omgezet zouden moeten worden naar maatregelen. Zegge en schrijve gaan er vier pagina’s over substitutie, twee pagina’s over narrow the loop, en drie pagina’s over slow the loop. Aan close the loop, ofwel hoogwaardige verwerking van afval, worden elf pagina’s besteed. Hiervan gaan er vijf pagina’s over recycling en de rest over (gescheiden) inzameling van afval en verbranden en storten daarvan. Veel nadruk op afvalverwerking dus.
In de twee pagina’s over narrow the loop staat onder andere dat de Rijksoverheid niet direct stuurt op minder productie en consumptie omdat burgers vrije keuze moeten hebben. Het NPCE noemt wel het recente verbod op een aantal plastic wegwerpproducten, en wijst op indirecte sturing zoals via belasting en bewustwording. Erg concreet wordt het echter allemaal nog niet. Het wel concrete voorbeeld over belasting op rookwaren heeft weinig met circulaire economie maar vooral met volksgezondheid te maken.
De concept-verpakkingsverordering van de Europese Commissie, die de nu nog geldende verpakkingsrichtlijn gaat vervangen, zet sterk in op hergebruik van verpakkingen. Dit gaat sowieso z’n weerslag op het Nederlandse verpakkingsbeleid hebben. Hoofdstuk 3 in het NPCE gaat uitgebreid in op ambities en maatregelen voor de prioritaire productketens, en een keur aan specifieke productgroepen die daaronder vallen.
Bij governance in hoofdstuk 5 merkt het NPCE terecht op dat productgroepen zich in verschillende fasen van de circulaire transitie bevinden, en daarom verschillende aanpakken en flexibiliteit nodig zijn. In feite moeten er veel kleine transities naast elkaar plaatsvinden.
Het NPCE stelt evenzeer terecht dat het nodig is op hoofdlijnen een aantal onderdelen uniform af te spreken, en expliciet te maken wie daarvoor verantwoordelijk is. Eén ding blijft daar wat RNB betreft bij onbesproken.
Voor het verkleinen van de Nederlandse grondstoffenvoetafdruk is een omslag nodig in onze verhouding tot minder en anders consumeren. Deze omslag is nodig op het niveau van productgroepen, maar het zou behulpzaam zijn als deze omslag ook vanuit de overheid en politiek op overkoepelend niveau zou worden gecommuniceerd.
Behalve Nederlandse bedrijven moeten ook Nederlandse burgers rijp worden gemaakt dat het minder en anders moet en kan, en eigenlijk ook dat dit niet per se een lager welvaartsniveau betekent. Veel mensen snappen dat eigenlijk ook wel, en diverse media besteden er ook steeds vaker aandacht aan, zoals recentelijk het NRC en CNVconnectief. Het CBS heeft vastgesteld dat, grotendeels onder druk van de gasprijzen, het gasverbruik in Nederland in 50 jaar niet zo laag is geweest (de bijdrage van energiearmoede daaraan is natuurlijk niet fraai).
De samenleving lijkt verder dan “Den Haag”. Politiek en regering zijn over minder en anders consumeren best stil. Ook het NPCE houdt niet echt een pleidooi voor deze noodzakelijke maatschappelijke discussie en sociale innovatie. Als we de circulaire transitie in Nederland echt op stoom willen krijgen, dan helpt het aanzienlijk als de grote meerderheid mee is in de noodzakelijke verandering van denken en doen.
We publiceerden eerder ook een analyse van de Nederlandse grondstoffenstrategie. Deze is hier te vinden.
De Nationale grondstoffenstrategie richt zich op leveringszekerheid van grondstoffen op de middellange (ofwel relatief korte) termijn voor de eigen Nederlandse economie. Een gemiste kans is het niet agenderen van een strategie voor minder grondstoffengebruik door minder en ander productgebruik. Dat is nodig om ook de kinderen van onze kinderen, en minder rijke werelddelen in onze welvaart te kunnen laten delen. Ook daar gaat de Nationale grondstoffenstrategie niet echt op in.
December 2022 heeft het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) Nederlands Nationale grondstoffenstrategie aan de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee geeft EZK invulling aan de motie Hagen die vroeg om de strategische onafhankelijkheid van Nederland te vergroten door het ontwikkelen van een grondstoffenstrategie. Aanleiding voor dit verzoek zijn de oorlog in Oekraïne en andere geopolitieke ontwikkelingen die de leveringszekerheid van cruciale grondstoffen voor de energietransitie onder druk zetten. De corona-crisis toonde eerder al de internationale verwevenheid van onze toeleveringsketens.
De energietransitie en toenemende digitalisering maken de zogenoemde kritieke grondstoffen zoals lithium, kobalt en zeldzame aardmetalen inderdaad steeds belangrijker. Nederland en de Europese Unie importeren veel van deze kritieke grondstoffen of halffabricaten ervan uit derde landen.
Figuur 1: Bronlanden waar grondstoffen voor Europa vandaan komen (Rietveld et al., 2022)
Minstens 20% afkomstig uit China

Minstens 20% afkomstig uit Rusland

Dit maakt Nederland en Europa economisch afhankelijk en ook geopolitiek kwetsbaar. China heeft in 2010 al eens een export-quotum voor zeldzame aardmetalen ingesteld. En sinds begin dit jaar bant de Europese Unie de invoer van Russische olie .
Een derde probleem zijn de milieu- en sociale problemen die vastzitten aan de grondstofwinning en -raffinage in sommige landen. Hiervan is vooral maar niet alleen sprake in de zogenoemde artisanale kleinschalige mijnbouw. Mijnbouw leidt tot ontbossing, verlies van biodiversiteit en waterschaarste. Minstens 60% van de mondiale kobalt-productie komt uit Congo waar de kobalt-mijnwerkers uit meer dan 20% kinderen en 30% vrouwen bestaan.
De Nationale grondstoffenstrategie constateert dat weliswaar grondstoffenexport veel bijdraagt aan de economie van vooral lagere en midden-inkomenslanden. Anderzijds zorgt gebrek aan betrouwbare politiek-economische instituties in verschillende van deze landen ervoor dat duurzame ontwikkeling daar achter blijft.
Volgens de Nationale grondstoffenstrategie is “Het voorkomen van negatieve impact op mens en milieu [is] een randvoorwaarde bij het streven naar grotere leveringszekerheid”. Het is dus geen doel op zich, hoewel één van de onderscheiden handelingsperspectieven zich hier wel op richt (zie hieronder).
De Nationale grondstoffenstrategie zegt over haar centrale doel: “Door de energietransitie is de kans op schaarste aan kritieke grondstoffen toegenomen en geopolitieke ontwikkelingen kunnen de internationale toevoer onder druk zetten. Dit vergroot de risico’s voor onze toeleveringsketens en daarmee voor de Nederlandse economie. Daarom is het van cruciaal belang om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen waar mogelijk te vergroten. Dit is dan ook het centrale doel van deze strategie.”. Dit wil de Nationale grondstoffenstrategie bereiken met de volgende handelingsperspectieven:
Deze handelingsperspectieven sluiten aan bij al bestaande beleidsinitiatieven, en worden in de grondstoffenstrategie nog niet in detail uitgewerkt. EZK streeft ernaar om de Tweede Kamer rond de zomer van 2023 te informeren over een nadere uitwerking van het één en ander.
De focus in de Nationale grondstoffenstrategie ligt op kritieke grondstoffen. Dit sluit op zich aan bij de motie Hagen die leveringszekerheid van cruciale ofwel kritieke grondstoffen voor de energietransitie specifiek als aanleiding noemt. De focus op kritieke grondstoffen is op zich geen probleem, maar het weglaten daarvan in de titel suggereert dat de Nationale grondstoffenstrategie ook over niet-kritieke grondstoffen gaat. In de Nationale grondstoffenstrategie vallen buiten de definitie van kritieke grondstoffen onder andere “…fossiele grondstoffen zoals aardolie en aardgas, biotische grondstoffen zoals suiker, graan of hout en farmaceutische ingrediënten voor medicijnen…”.
Met het eerste handelingsperspectief sluit de Nationale grondstoffenstrategie aan bij de vraag in de motie Hagen om een grondstoffenstrategie die onder andere de circulaire economie versnelt. Voor versnelling van de circulaire economie zegt de Nationale grondstoffenstrategie te willen aansluiten bij de circulariteitsladder en substitutiestrategie zoals recent door PBL Planbureau van de Leefomgeving samengevat in de volgende hoofdstrategieën voor circulariteit:
Op de laatste drie strategieën gaat de Nationale grondstoffenstrategie wel in, maar niet op de eerste strategie van het minder gebruiken van producten (door hiervan af te zien, ze te delen of efficiënter te maken). Dat laatste is merkwaardig omdat juist de digitale revolutie bijvoorbeeld autodelen faciliteert en CDs en DVD’s overbodig heeft gemaakt met online diensten als Spotify en Netflix.
Het is jammer dat de Nationale grondstoffenstrategie niet ingaat op het minder en efficiënter gebruiken van producten. Niet alleen is dit zeer effectief om het grondstoffengebruik terug te dringen, maar zo blijft de noodzaak hiervan voor eerlijk delen met volgende generaties en minder welvarende landen feitelijk buiten beeld. De olifant in de kamer blijft daardoor dus onzichtbaar, namelijk dat we als Nederland moeten gaan nadenken over hoe we minder en anders kunnen gaan consumeren (wat niet perse minder welvaart betekent).
Samenvattend richt de Nationale grondstoffenstrategie zich alleen op kritieke en niet op niet-kritieke grondstoffen, en gaat eigenlijk niet in op de circulariteitsstrategie van het minder gebruiken van producten terwijl het wél expliciet als deel-handelingsperspectief wordt genoemd. Ook gaat de Nationale grondstoffenstrategie hoofdzakelijk over hoe de levering van kritieke grondstoffen voor de Nederlandse (en Europese) economie kan worden veiliggesteld.
Natuurlijk hoeft niet elke beleidsnotitie altijd de volle breedte van een issue te bespreken, en de Nationale grondstoffenstrategie biedt ook met deze smallere focus veel waardevolle aanknopingspunten. Toch vindt Recycling Netwerk het een (alweer) gemiste kans om het minder gebruiken van producten ferm op de politieke en maatschappelijke agenda te krijgen.
Vanaf 1 april 2023 zit er statiegeld op blikjes. “Aanstaande zaterdag vieren we weer feest, want dit is de tweede grote overwinning op dit slepende dossier na de start van statiegeld op plastic flesjes op 1 juli 2021”, aldus Suze Govers van Recycling Netwerk Benelux. “Maar naast dat we blij en trots zijn over dit resultaat, is het kwalijk dat consumenten straks niet overal hun statiegeld terug kunnen krijgen en is het bedrag van 15 eurocent ook te laag om zoveel mogelijk blikjes ingeleverd te krijgen.”
Net zoals bij de flesjes, komt er ook op blikjes 15 eurocent statiegeld. Consumenten krijgen dit bedrag terug wanneer ze het blikje weer inleveren, bijvoorbeeld bij de supermarkt. Nederland kende al statiegeld op grote PET flessen (25 eurocent statiegeld), en sinds de zomer van 2021 zijn de kleine PET flesjes daarbij gekomen. Dit zorgde meteen voor een significante daling van deze flesjes in het zwerfafval.
Het aandeel blikjes daarentegen in het zwerfafval is de afgelopen jaren alleen maar toegenomen. We verwachten dat we na de invoering van statiegeld op blikjes, net zoals bij de plastic flesjes, snel een grote afname gaan zien.
Met alleen de invoering van statiegeld op blikjes zijn we er nog niet. Het systeem moet goed en met oog voor de consument worden opgezet om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk blikjes worden ingeleverd.
Te laag statiegeldbedrag
We vinden 15 eurocent op blikjes een te laag statiegeldbedrag. Statiegeld op blikjes is nieuw voor de consument en mensen moeten hieraan wennen. Een goed statiegeldbedrag helpt mensen in bewustwording en bij het oppakken van nieuw gedrag. Bovendien heeft de Nederlandse regering in de wet vastgelegd dat 90% van de blikjes (en flessen) weer teruggebracht moet worden, en een goed statiegeldbedrag helpt daarbij.
Van de kleine plastic flessen met 15 eurocent statiegeld wordt veel minder dan 90% ingezameld. In Duitsland zit 25 eurocent op alle drankverpakkingen en daar komt 98% weer retour. Ook niet onbelangrijk: als er minder drankverpakkingen worden worden teruggebracht, hoeven supermarkten ook minder statiegeld uit te keren. Zo leiden lage retourpercentages tot financieel voordeel voor het bedrijfsleven, ten koste van de consument.
Consumenten moeten op veel meer plekken hun statiegeld terug kunnen krijgen
Het hele idee van statiegeld is dat je als consument je geld terug krijgt wanneer je je drankverpakking inlevert. Op dit moment is dit bij veel verkooppunten, bijvoorbeeld bioscopen, drogisterijen en pretparken, echter niet het geval. Daar kun je hoogstens je flesje, en straks je blikje, achterlaten in een afvalbak, maar wordt er in ruil voor dit goede gedrag geen statiegeld uitgekeerd. Het bedrijfsleven telt deze locaties wel mee als zij spreekt van de meer dan 27.000 innamepunten in Nederland, maar dat is misleidend omdat ze feitelijk geen onderdeel zijn van het statiegeldsysteem. Doordat je niet op alle locaties waar je flesjes en blikjes kunt kopen er bij inlevering ook weer statiegeld voor terugkrijgt, wordt het voor consumenten bemoeilijkt om hun geld terug te krijgen. Dit is een kwalijke zaak en het ondermijnt de werking van het statiegeldsysteem – en daarmee de beoogde milieu impact.
Suze Govers: “Het is bij de regering bekend dat het statiegeldsysteem voor de plastic flesjes niet goed genoeg werkt en het is ook duidelijk wat er anders moet, maar ze pakken de regie niet. Hierdoor gaan we dadelijk bij de blikjes tegen dezelfde problemen aanlopen.”
Volgens de wet had statiegeld op blikjes eigenlijk al op 31 december vorig jaar van start moeten gaan. Het bedrijfsleven had bijna 2 jaar om het systeem op te zetten, maar heeft zelf ruim een jaar verspeeld door eerst in te zetten op inzameling buiten de supermarkt. Korte tijd nadat dit plan onder maatschappelijke en politieke druk weer werd ingetrokken en alsnog inzameling in de supermarkt werd aangekondigd, gaf het bedrijfsleven aan in tijdnood te zitten en pas op 1 april 2023 te zullen starten. De regering ging er niet mee akkoord, maar stond met lege handen nadat de Raad van State de aangegeven tijdnood van het bedrijfsleven aannemelijk achtte.
Statiegeld is een lang slepend en beladen dossier. Opeenvolgende regeringen doen er maar liefst ruim 20 jaar over om te besluiten tot uitbreiding van statiegeld – en dat dan in eerste instantie alleen voor kleine plastic flesjes. Samen met vele anderen – milieuorganisaties, gemeenten, consumentenorganisaties, individuele zwerfafvalrapers en Tweede Kamerleden – hebben we ons hier jarenlang met hart voor het milieu voor ingezet. We blikken graag terug op een aantal momenten die hebben bijgedragen aan het uiteindelijke besluit om ook statiegeld op blikjes in te voeren.
Plastic soep? Ook in blikjes zit plastic
Wanneer staatssecretaris Stientje van Veldhoven (D66) in maart 2018 een traject opzet voor statiegeld op flesjes, komt er veel kritiek dat de blikjes buiten beschouwing zijn gelaten. Van Veldhoven geeft aan dat zij zich uitsluitend op de flesjes richt met name vanwege de “urgentie van de plastic soep”. Op 1 juli 2019 publiceert Recycling Netwerk een video waarin ze aantoont dat drankblikjes ook plastic bevatten. Dit helpt om statiegeld op blikjes weer op de politieke agenda te krijgen.
Koeienleed en de ommezwaai van het CDA
Wanneer uit een studie in opdracht van Recycling Netwerk Benelux blijkt dat er jaarlijks duizenden koeien ziek worden en overlijden door zwerfafval en blikjes hier een grote rol in spelen, sluit boerenfederatie LTO zich aan bij de Statiegeldalliantie. Deze steun en dit onderzoek zorgde later voor een u-turn bij het CDA, onder leiding van circulaire economie-woordvoerder en melkveehouder Maurits von Martels. Samen met ChristenUnie en D66, diende het CDA een motie in die uiteindelijk ten grondslag ligt aan het besluit voor statiegeld op blikjes.
Maatschappelijke aanmoediging versnelt het besluit
Al sinds eind 2017 vraagt de zeer snel groeiende Statiegeldalliantie om de invoering van statiegeld op flesjes en blikjes. Onder de ruim 1.300 partners zit maar liefst 98% van de Nederlandse gemeenten. Wanneer duidelijk wordt dat er pas door de volgende regering een besluit zal worden genomen voor de blikjes, start de Statiegeldalliantie hier een gerichte campagne voor: “Statiegeld, Yes We Can!”. De deelnemende bedrijven, organisaties en gemeenten moedigen met kleurrijke posters de regering – en specifiek toenmalig staatssecretaris Van Veldhoven – aan om nog zelf deze regeerperiode te besluiten voor statiegeld op blikjes. Ook kamerleden Cem Laçin (SP), Carla Dik-Faber (ChristenUnie) en later zelfs Maurits von Martels (CDA) en ook Sandra Molenaar, directeur van de Consumentenbond, juichen Van Veldhoven in video’s toe om zelf de knoop door te hakken, wat dan ook gebeurde.
Volledige analyse hier
Minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA) nam het initiatief toen uit de OVAM-cijfers bleek dat er in Vlaanderen nog jaarlijks 18.171 ton zwerfvuil moet opgeruimd worden.
De Vlaamse regering gaf eind december toestemming om het voorstel van de Belgische verpakkingsindustrie voor een digitaal statiegeldsysteem te testen door proefprojecten. Bij het digitaal statiegeldsysteem moeten twee codes gescand worden voor je een verpakking in de blauwe zak thuis of in ‘openbare blauwe bakken’ mag gooien. De minister vraagt dat de evaluatie van dit systeem in 2023 gebeurt.
Het einddoel is de invoering van statiegeld op flessen en blikjes in 2025 met een systeem dat technisch haalbaar is en toegankelijk voor iedereen. Het moet ook effectief de problemen aanpakken: het zwerfvuil drastisch verminderen en de circulariteit van hoogwaardig materiaal bevorderen.
Minister van milieu Zuhal Demir (N-VA) legde uit dat, als het digitale systeem niet superieur is aan een gewoon statiegeldsysteem, ze een klassiek statiegeldsysteem invoert. Daarbij krijgen mensen geld terug wanneer ze lege blikjes en flesjes terugbrengen in verkooppunten. OVAM bevestigde dit in de oproep naar bedrijven die een rol willen spelen in de opzet van het systeem
Een digitaal statiegeldsysteem is nog nergens ter wereld toegepast. Er is geen praktisch voorbeeld van of en hoe het zou werken. Er zijn geen empirische data beschikbaar en of met dit systeem dezelfde resultaten kunnen worden bereikt als met het klassieke statiegeld. Er bestaan slechts enkele studies over dit onderwerp, waaronder de studie “Every Packaging Counts – DDRS Blueprint” dat de Belgische verpakkingsindustrie bestelde bij PricewaterhouseCoopers (PwC).
De studie van PwC werd eind september 2022 opgeleverd aan het verpakkende bedrijfsleven. Die hield de studie geheim. Pas na de regeringsbeslissing en onder druk van oppositie en media zorgde minister Demir dat de studie openbaar werd gemaakt. Dat was op 13 januari 2023, drie weken na de beslissing van de Vlaamse regering.
Wij hebben de blauwdruk voor digitaal statiegeld geanalyseerd. De verpakkingsindustrie gaf consultancybureau PwC de opdracht om een rapport te maken dat kan “dienen als een duidelijk, met cijfers onderbouwd argument waarom deze aanpak beter is dan het klassieke statiegeldsysteem”. Daarom kijken wij ook kritisch naar de studie en wijzen wij op de beperkingen ervan en de vragen die nog moeten worden beantwoord.
Onze analyse presenteert beide systemen, met inbegrip van hun respectieve kosten en tijdschema voor de uitvoering. We kijken of het digitaal systeem even effectief is als het klassieke op het gebied van afvalvermindering, retourpercentage van hoogwaardige materialen en het potentieel voor hergebruik.
De studie van PwC bewijst niet dat de invoering van een digitaal statiegeld tegen 2025 haalbaar is, integendeel. De PwC-studie toont evenmin aan dat het scansysteem effectief zou zijn in het verminderen van zwerfvuil – iets wat het klassieke statiegeld wel heeft bewezen en bewijst in de buurlanden.
Onze analyse wijst op de vele risico’s voor de consument: uitsluiting van mensen die geen toegang hebben tot het internet of tot een bankrekening. Slechts de helft van de Belgische bevolking beschikt over de nodige digitale vaardigheden. De noodzaak om persoonsgegevens te delen en de risico’s van fraude of misbruik van het systeem zijn ook problematisch voor de gebruikers. Deze belemmeringen brengen het gebruik van het systeem en dus het succes ervan in gevaar.
Uit onze analyse blijkt dat het digitale statiegeld niet beantwoordt aan de doelstellingen om de kwaliteit van de recycling te verbeteren of om zich aan te passen aan de Europese normen inzake hergebruik. Dit is zeer problematisch omdat Europa een snelle overgang naar een meer circulaire economie op Europees niveau plant. Ook het effect op zwerfvuil is niet aangetoond. Nochtans was de strijd tegen zwerfafval het uitgangspunt voor minister Zuhal Demir toen zij het statiegeldsysteem aankondigde.
Uit de studie van PWC blijkt ten slotte dat een digitaal systeem een aanzienlijke bijdrage van de Belgische gemeenten zou vergen. Of het nu gaat om de plaatsing van meer dan 136.000 extra openbare vuilnisbakken of het eventuele beheer van thuisscanners voor huishoudens.
Vele elementen in de studie moeten nog worden uitgeklaard: De kosten-batenanalyse bevat geen gegevens en onjuiste berekeningen en de bestuurslaag van de studie ontbreekt.
Uit onze analyse blijkt dat de haalbaarheid van het digitale systeem nog lang niet is aangetoond. Bijgevolg is het onrealistisch dat digitaal statiegeld tegen de deadline van 2025 van start kan gaan.
Nog zorgwekkender is dat de PwC-studie niet aantoont dat het digitale systeem de beoogde doelen zou bereiken, namelijk: vermindering van zwerfvuil, verhoging van de recyclingkwaliteit. Waarom een digitaal systeem opzetten waarvan niet bewezen is dat het werkt? Vooral wanneer het klassieke systeem werkt en in een hele reeks Europese landen wordt opgezet. Ten slotte blijkt dit systeem niet toegankelijk te zijn voor alle consumenten, en een onnodige budgettaire en organisatorische last op de schouders van de gemeenten te leggen.
Volledige analyse hier
Met Black Friday en de kerstaankopen achter de rug, hebben we weer veel aanbiedingen voorbij zien komen. Ook menig kledingmerk heeft geprobeerd ons te overtuigen van ‘de beste deals’ en ‘de mooiste kerstoutfits’. De (Europese) textielindustrie (kleding, schoenen en huishoudtextiel) heeft echter een enorme negatieve impact. Na voedsel, huisvesting en mobiliteit, is de textielindustrie het meest belastend voor het klimaat en milieu. De hoeveelheid kleding die we in Europa consumeren is in de afgelopen decennia echter met 40% omhoog gegaan. Tegelijkertijd is de kwaliteit van deze kleding hard achteruit gegaan en de samenstelling ervan veranderd. Een groeiend aandeel van onze kleding bestaat uit synthetische stoffen, zoals polyester, acryl en polyamide. Om deze stoffen te produceren zijn niet-hernieuwbare grondstoffen zoals olie en gas nodig. Momenteel verbruikt de textielindustrie zo’n 1,35% van de wereldwijde olieconsumptie. Dat lijkt misschien niet veel, maar dit is meer dan de gehele jaarlijkse olieconsumptie van een land als Spanje. Ook andere stoffen zijn nog altijd zeer belastend voor de planeet; zo is er voor de productie van katoen veel landoppervlak en water nodig – zo’n 2500 liter voor één shirt – en wordt er in de katoensector veel gebruik gemaakt van pesticiden (let op: dit geldt niet voor organisch katoen).
Hoewel synthetische stoffen dus niet de enige boosdoener zijn binnen de vervuilende textielindustrie, is de toename ervan wel problematisch. Doordat synthetische stoffen goedkoper zijn om te produceren en doordat de productie relatief makkelijk opgeschaald kan worden, zijn deze stoffen een van de motoren fast fashion. Goedkope, synthetische kleding wordt gemakkelijker afgedankt (gemiddeld na 7 a 8 keer dragen), gaat sneller kapot, en laat grote hoeveelheden microplastics los. En we zijn nog ver verwijderd van een ommekeer: naar verwachting gaat het aandeel synthetische stoffen de komende jaren alleen nog maar toenemen (zie afbeelding 1)

Afbeelding 1 – Wereldwijde vezelproductie per type tussen 1980-2030 – Bron
Het is duidelijk dat de textielindustrie nog ver verwijderd is van een duurzame omgang met grondstoffen. Op dit moment wordt maar zo’n 1% van het ingezamelde textiel gerecycled tot nieuwe textielvezels (zie afbeelding 2). Dit betekent dat 99% van ons textiel in de verbrandingsoven, op een afvalberg of elders belandt. In 2015 kwam dit neer op zo’n 500 miljard dollar aan verspilde grondstoffen. Tegelijkertijd groeit de afvalberg door goedkope fast-fashion alleen maar door en is vezel-tot-vezelrecycling voor synthetische stoffen nog moeilijker dan natuurlijke stoffen.

Afbeelding 2 – Wereldwijde materiaalstromen voor kleding in 2015 – Bron
Onze textielconsumptie en het gebruik van virgin grondstoffen voor de productie ervan moeten drastisch omlaag, maar hoe? Zowel in Europa, als in Nederland wordt gewerkt aan een duurzamere omgang met textiel. Zo bevat de Europese strategie voor duurzaam en circulair textiel plannen om fast-fashion aan te pakken, afgedankt textiel beter in te zamelen en te verwerken, het vernietigen van onverkocht textiel tegen te gaan en in te zetten op textiel dat langer meegaat, herbruikbaar, repareerbaar en recyclebaar is. Dit wordt onder meer gedaan door de invoering van UPV voor textiel, als onderdeel van de revisie van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen. De ervaring op andere beleidsterreinen, zoals verpakkingen, leert echter dat het omzetten van deze (ambitieuze) ideeën in concrete voorstellen vaak resulteert in minder ambitieniveau dan gehoopt.
Ook in Nederland wordt regelgeving opgesteld voor de textielsector: vanaf 2023 geldt er uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor textielproducenten. Door een uitgesteld advies van de Raad van State is de invoering uitgesteld van 1 januari 2023 naar later in het jaar. Ook in deze regeling valt het ambitieniveau tegen. Zoal we vorig jaar schreven, geven de gestelde gecombineerde doelstellingen voor hergebruik en (vezel-tot-vezel) recycling een vertekend beeld van het ambitieniveau, ontbreekt preventie volledig (terwijl de Kaderrichtlijn Afvalstoffen dit verplicht) en weten we inmiddels dat de falende governance van UPV-systemen de effectiviteit ervan ernstig schaadt. Dit werd recentelijk nogmaals bevestigd doordat de UPV-organisatie voor verpakkingen de tijdige en goede invoering van statiegeld op blikjes saboteerde.
In het in december gepubliceerde advies van de Raad van State (RvS) over UPV voor textiel, wordt in hoofdlijnen ingegaan op vier punten: 1) de concrete invulling van de inzameling en verwerking van textiel binnen de UPV, 2) de verhoudingen tussen de verantwoordelijkheid van producenten en andere stakeholders, 3) de noodzaak voor de oprichting van een UPV om de handhaafbaarheid te waarborgen, en 4) het meetpunt van de doelstellingen.
De RvS verzoekt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat om expliciet te maken hoe het “totale stelsel van textielinzameling met de invoering van de UPV eruit zal zien”. Er moet hierbij specifieke aandacht gegeven worden aan de omschrijving van alle verantwoordelijkheden en hoe deze zich tot elkaar verhouden. De RvS acht het onvoldoende om ervan uit te gaan dat het stellen van wettelijke verplichtingen automatisch leidt tot een effectief UPV-systeem. De RvS verwijst hierbij naar artikel 8bis van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen. Hoewel dit een belangrijk punt is, vinden wij het een gemiste kans dat de RvS hier niet ook heeft verwezen naar artikel 8bis, lid 6 van de Kaderrichtlijn, waarin lidstaten verplicht worden een regelmatig dialoog te verzorgen tussen een brede groep actoren die betrokken zijn bij een UPV-systeem, waaronder producenten, lokale instanties en maatschappelijke organisaties. Gezien het gebrek hieraan binnen huidige UPV-systemen, zou de UPV textiel een bepaling moeten opnemen waarin dit goed verankerd wordt. Het ontbreken van die brede dialoog leidt ertoe dat UPV-organisaties vooral belangen van producenten behartigen en daar met gebrekkige transparantie ook weinig rekenschap over afleggen.
Ook stelt de RvS voor om in de toelichting op te nemen dat er tijdig een producentenorganisatie (PRO) is opgericht (bij aanvang van de UPV) omdat de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid zonder producentenorganisatie in het geding komen. Hoewel er zeker iets voor te zeggen is dat een producentenorganisatie de compliance vereenvoudigt, wordt hier voorbij gegaan aan het feit dat door een gebrek aan goede governance producentenorganisaties zich juist dankzij wetgeving ontpoppen tot ferme lobbyclubs. Ook daarom zou de UPV textiel de juiste kaders moeten stellen voor de werking van een producentenorganisatie.
Ten slotte gaat het advies in op het meetpunt van de doelstellingen. In het onderzoeksrapport van Rebel Group wordt geadviseerd om de doelstellingen te meten ten opzichte van het aantal kilo’s afgedankt textiel. Toch heeft het Ministerie ervoor gekozen om het bedrijfsleven te vragen om te rapporteren over de kilo’s op de markt gebracht textiel. De RvS wijst erop dat de ILT in haar uitvoeringstoets aangeeft dat deze cijfers fraudegevoelig zijn, doordat de producenten de cijfers mogelijk kunnen manipuleren. Wij hebben al eerder aangegeven dat de overheid zich binnen UPV-systemen in een positie plaatst waarbij ze afhankelijk zijn van door het bedrijfsleven aangeleverde data. Dit geldt echter niet alleen voor de rapportage door individuele bedrijven, maar net zo goed voor producentenorganisaties die namens bedrijven rapporteren.
Tot slot is het de moeite waard om de Initiatiefnota Kleding – Een nieuw ontwerp voor de kledingindustrie: van wegwerpmaatschappij naar circulaire economie van Kiki Hagen (D66) te benoemen. In deze nota worden verschillende voorstellen gedaan die volgens D66 noodzakelijk zijn voor een duurzamere kledingindustrie. We lichten hier enkele voorstellen uit.
Radicale transparantie
De nota stelt dat duurzaamheidsclaims vaak ongegrond zijn, waardoor het voor consumenten lastig is om te weten waar zij aan toe zijn. Het voorstel van Kiki Hagen is om gestandaardiseerde eisen te stellen aan kledingproducten, waarbij wordt bepaald wat duurzaam is en wat niet. Daarnaast moet niet alleen informatie beschikbaar worden gemaakt over de duurzaamheid van een bepaalde lijn (zoals Conscious producten van H&M), maar over de duurzaamheid van het bedrijf als geheel. Ten slotte stelt D66 ook een eco-score (net zoals de nutri-score), hogere boetes voor greenwashing en een informatieplicht voor retourbeleid voor.
RNB denkt dat deze voorstellen een grote stap in de goede richting zouden zijn. Een gebrek aan transparantie – op het gebied van claims, maar ook wat betreft productieaantallen en materiaalgebruik – gecombineerd met het streven om zoveel mogelijk winst te behalen, hindert de transitie naar een duurzame textielindustrie.
Een bredere verantwoordelijkheid voor producenten
Om fast fashion tegen te gaan wil D66 dat producenten via UPV-systemen geprikkeld worden om hun ontwerpproces te herzien. Dit kan door de tarieven die producenten aan UPV-organisaties betalen te verhogen voor niet-duurzame producten, door recht op reparatie te integreren, maar ook door een actievere rol te creëren voor de Rijksoverheid als gespreksleider wanneer het gaat over de besteding van fondsen, en door andere stakeholders (zoals gemeenten) meer invloed en zeggenschap te geven. De Ecodesign-richtlijn waar Europa aan werkt speelt ook een belangrijk rol. Hierin moet o.a. gekeken worden naar de herkomst van materialen, de hernieuwbaarheid, het gebruik van pesticiden en chemicaliën en het uitfaseren van (niet gerecyclede) fossiele materialen.
Naast deze bovenstaande punten gaat de initiatiefnota ook nog in op het tegengaan van microplasticvervuiling, en het promoten van circulaire ketens door duurzame koplopers beter te steunen.
Wij zijn als milieuorganisatie erg blij met de initiatiefnota van D66. Naast de punten die hierboven zijn benoemd, ontbreekt naar onze mening ook nog een duidelijk plan voor productpreventie – en daarmee ook preventie van virgin grondstoffengebruik. Dit geldt voor zowel nationaal als internationaal beleid en moet ook mee worden genomen in de definitie van een ‘duurzaam’ item of productieproces. Duurzaamheid moet o.a. afgemeten worden aan de mate waarin virgin grondstoffen vermeden worden. Een kledingstuk dat niet wordt geproduceerd en dus niet wordt gekocht door de consument, is uiteindelijk de meest duurzame oplossing. Om de falende governance van UPV-systemen op nationaal en internationaal niveau aan te pakken, zetten we ons in voor:
De keuze van de Vlaamse regering om het bedrijfsleven eerst nog de mogelijkheid te geven om in 2023 te experimenteren met een scansysteem (waarbij consumenten hun statiegeld terug moeten krijgen door QR-codes op verpakkingen en de blauwe zak te scannen), is evenwel een enorm risico op vertraging, uitstel en afstel. Het was beter geweest om direct duidelijkheid te verschaffen en verkooppunten te verplichten om consumenten hun statiegeld terug te geven.
Om vertraging te vermijden, willen we de regering oproepen om voldoende garanties in te bouwen dat het statiegeldsysteem in 2025 daadwerkelijk van start kan gaan. Parallel aan het experiment van de sector moet de overheid een solide plan voor een Return-to-retail-systeem uitwerken. De betrokkenheid van maatschappelijke stakeholders zoals gemeenten, consumentenorganisaties en milieuorganisaties is cruciaal, zowel bij de experimenten met scansystemen, als bij het verder uitwerken van het klassieke systeem.
Uit onderzoek blijkt dat het scansysteem dat de verpakkingssector voorstelt nog niet gebruiksklaar is. Een statiegeldsysteem waarbij consumenten via QR-codes hun geld terug moeten krijgen, bestaat nog nergens ter wereld. Het is onduidelijk wanneer de technologie überhaupt rijp is voor de markt.
Volgens Statistiek Vlaanderen mist 46 procent van de Vlamingen de digitale basisvaardigheden. Het risico bestaat dus dat veel mensen het moeilijk vinden om hun statiegeld terug te krijgen met een QR-systeem waarvoor een smartphone nodig is. Naast een smartphone zouden ‘thuisscanners’ gebruikt kunnen worden om het statiegeld terug te krijgen, maar ook die vereisen de aanwezigheid van een internetverbinding. Er zijn daarbij vragen over hoe de consument het geld terugkrijgt en of privacy voldoende gewaarborgd zal zijn.
Ook technisch zijn er uitdagingen: de technologie voor het op hoge snelheid printen van individuele QR-codes op blikjes, moet nog worden uitgevonden. Ook op IT-vlak moet een volledig nieuw en complex systeem worden opgetuigd. Er zijn dus veel en zeer fundamentele vragen die voor eind 2023 opgelost zouden moeten worden.
De vraag is ook of het plan aansluit bij de Europese plannen rond de Packaging and Packaging Waste Regulation. Op 30 november presenteerde de Europese Commissie deze nieuwe regelgeving die onder meer hervulbare verpakkingen moet stimuleren. Het toekomstige systeem van België zal ook moeten faciliteren dat drankflessen kunnen worden hergebruikt.
Het verpakkende bedrijfsleven heeft door PriceWaterhouseCoopers een studie laten uitvoeren en heeft op basis daarvan gelobbyd voor een digitaal systeem, maar weigert de studie openbaar te maken. Het is belangrijk dat de verdere kennisvergaring in 2023 juist transparant verloopt wil een goede beslissing gemaakt worden voor een statiegeldsysteem.
De gekende statiegeldsystemen met inname in verkooppunten bestaan daarbij al jarenlang in 48 regio’s in de wereld. Ze bewijzen daar elke dag dat het werkt. Er zijn daarbij geen vragen over market readiness, privacy of digitale vaardigheden.
We blijven dan ook vragen aan de milieuministers van de 3 gewesten om een bekend statiegeldsysteem te bouwen dat effectief werkt tegen zwerfvuil, de recycling verbetert en hergebruik mogelijk maakt. Dat betekent volgens ons nog altijd met inname door de supermarkten en verkooppunten, zoals in al die andere succesvolle statiegeldlanden.
Onder het motto “Statiegeld, Yes We Can!” zetten tientallen gemeenten en organisaties hun naam onder die vraag. Statiegeld is in België een bevoegdheid van de drie gewesten Vlaanderen, Brussel en Wallonië. De campagne spreekt dan ook drie milieuministers aan: Zuhal Demir (Vlaanderen – van de partij N-VA), Céline Tellier (Wallonië; Ecolo), en Alain Maron (Brussel; Ecolo).
“Om de strijd tegen het zwerfvuil te winnen, moeten de consumenten zeker hun statiegeld kunnen terugkrijgen in de supermarkten en verkooppunten. Dit geld-terug-recht bij het binnenbrengen van lege blikjes en flessen in de winkels moet in de statiegelddecreten verankerd zijn’, zegt de Statiegeldalliantie.
De Statiegeldalliantie roept sinds 2017 de Nederlandse en Belgische regeringen op om statiegeld in te voeren op blikjes en plastic flessen. De campagne kende een eerste succes in Nederland toen de regering statiegeld invoerde op plastic flesjes in juli 2021. De Nederlandse blikjes krijgen statiegeld in april 2023. Het aantal partners van de Statiegeldalliantie groeide intussen spectaculair tot 1.300 gemeenten, bedrijven en organisaties.
In België werkt Waals milieuminister Céline Tellier (Ecolo) sinds begin dit jaar aan de concrete invoering van statiegeld. In Vlaanderen toonde de zwerfvuilmeting van OVAM dat de strijd tegen blikjes en flesjes in het zwerfvuil de voorbije jaren mislukt is: slechts de helft van de doelstelling van de Vlaamse regering werd gehaald. De Vlaamse milieuminister Zuhal Demir (N-VA) verklaarde daarom dat statiegeld “onvermijdelijk” en “onafwendbaar” is. Ze kondigde aan dat ze een beslissing wil voor het jaareinde.
Met de Statiegeld, Yes We Can! campagne moedigen de partners van de Statiegeldalliantie de ministers aan om het beste statiegeldsysteem ter wereld te maken. “Daarbij kan België de beste elementen van de bestaande buitenlandse systemen overnemen”, zegt de Statiegeldalliantie. De succesvolste statiegeldsystemen hebben 5 cruciale kenmerken:
1. Het geld-terug-recht zorgt ervoor dat consumenten hun geld terugkrijgen bij alle verkooppunten en supermarkten. Daarom moet er een innameplicht voor de supermarkten en verkooppunten van blikjes en flessen in de wetgeving staan
2. Statiegeld op alle blikjes en plastic flessen tot en met 3 liter. Het systeem is het duidelijkst voor consumenten als er geen uitzonderingen op basis van inhoud van de verpakking worden gemaakt
3. Transparantie van het statiegeldsysteem en betrokkenheid van stakeholders uit de samenleving
4. Een hoog genoeg statiegeldbedrag van minimaal 20 eurocent per verpakking helpt het meest om blikjes en flessen uit de natuur te houden. Hetzelfde bedrag is nodig voor kleine verpakkingen, want ze zijn uiteindelijk het meest voorkomende type drankverpakking in het zwerfvuil
5. Opstap naar hergebruik. De Europese Commissie stelde vorige maand in haar nieuw voorstel van Verpakkingsverordening scherpere eisen voor meer hergebruik van drankverpakkingen. Om naar meer hergebruik van drankverpakkingen te gaan, zijn sowieso eerst statiegeldsystemen nodig om de verpakkingen netjes en gescheiden van ander afval, terug te krijgen in de verkooppunten. Dit is reeds het geval voor sommige glazen bierflesjes in onze supermarkten.
“Wij pleiten er bij de milieuministers voor dat ze bij het designen van het Belgisch statiegeldsysteem deze 5 succesfactoren opnemen. Zodat ons Belgisch statiegeld maximaal doeltreffend wordt in de strijd tegen blikjes en plastic flessen in het zwerfvuil”, besluit de Statiegeldalliantie.
De milieucommissie nam het herziene voorstel van de Waste Shipment Regulation vandaag aan met 76 stemmen voor, 0 tegen en 5 onthoudingen. De Europese milieubeweging, waaronder Rethink Plastic Alliance en Break Free From Plastic, zette zich de afgelopen jaren onvermoeibaar in om de milieucommissie te overtuigen van de noodzaak van dit verbod.
Gedurende decennia exporteerden de Europese lidstaten hun afval vooral naar China. In 2018 kwam hier een einde aan toen China een invoerverbod instelde. Als gevolg hiervan verplaatste de export van Europees afval zich naar landen in Zuid-Oost Azië en recenter naar Turkije. Europa exporteert nog altijd een grote hoeveelheid afval naar andere werelddelen: 32.7 miljoen ton in 2020. Specifiek voor plastic afval ging het in 2021 om 1.135 miljoen kilo, waarvan 43% naar niet-OESO landen en 35% naar Turkije.* Sindsdien hebben bepaalde Europese lidstaten hun export van plastic afval alleen maar opgevoerd.
De tekst waarmee de milieucommissie vandaag instemde bepaalt dat het niet langer mogelijk is om plastic afval te exporteren naar niet-OESO landen. De export van plastic afval naar OESO landen moet daarnaast binnen vier jaar worden uitgefaseerd.
Het voorstel voorziet ook een verbod op het exporteren van gevaarlijk afval naar niet-OESO landen. Daarbij gaat het om meer afvalstromen dan enkel plastic afval. De export van niet-gevaarlijk afval naar niet-OESO landen zou alleen mogen als die landen hun toestemming geven en aantonen dat ze het op duurzame wijze kunnen verwerken.
Milieuorganisatie Recycling Netwerk Benelux roept al jaren op tot het invoeren van een exportverbod. Om twee redenen is het heel goed dat de milieucommissie dit verbod voorstelt.
Een exportverbod zorgt ervoor dat het (waardevolle) plastic binnen Europa blijft. Dit geeft een boost aan de Europese recyclingsector. Dit is noodzakelijk voor het laten slagen van de Europese Circulaire Economie omdat we in toenemende mate behoefte hebben aan gerecycled materiaal. Zo reduceren we ook onze afhankelijkheid van primaire grondstoffen. De op 30 november gepresenteerde verpakkingswetgeving (Packaging and Packaging Waste Regulation) bevat doelstellingen voor recycled content. Dat betekent dat in de komende jaren verschillende soorten PET-verpakkingen tussen de 10% en 30% gerecycled materiaal moeten bevatten. Dat materiaal moet wel voorhanden zijn binnen Europa. Daarom is het belangrijk dat we de recyclingcapaciteit voor verschillende soorten plastic in Europa gaan vergroten. Het exportverbod spoort de markt aan om werk te maken van het vergroten van die capaciteit.
Daarnaast zit er ook een ethisch aspect aan het verbod. Het verschepen van plastic afval uit rijke Europese landen naar minder welvarende landen heeft verstrekkende gevolgen voor de lokale bevolking. De milieu-impact én de negatieve impact op de gezondheid is enorm, toonde onderzoek van de Environmental Investigation Agency.
Het overgrote deel van de exporten vindt plaats onder de noemer van ‘recycling’. Maar data laat zien dat er een grote discrepantie bestaat tussen de recyclingcapaciteit van de ontvangende landen, en de hoeveelheid plastic afval dat er aankomt vanuit het buitenland. Neem Maleisië als voorbeeld: het land produceert zelf 2,4 miljoen ton plastic per jaar. Het importeert gemiddeld 835.000 ton. Echter, de recycling faciliteiten in Maleisië hebben slechts capaciteit voor 515.009 ton. Het gevolg? Van zo’n 2,7 miljoen ton is onduidelijk wat ermee gebeurt; het komt terecht op illegale dumps, het wordt illegaal verbrand of verdwijnt op een stortplaats. De consequenties voor de lokale bevolking zijn groot: ze worden blootgesteld aan giftige stoffen die weglekken in het water, de grond en de lucht en de hoeveelheid microplastics in de voedselketen neemt toe.
Recycling Netwerk Benelux vindt het onduurzaam en onethisch dat Europa zijn afval verscheept naar landen waar de benodigde infrastructuur voor verwerking ontbreekt, zodat wij er in Europa in ieder geval geen last meer van hebben. We juichen het exportverbod dan ook zeker toe.
Het voorstel van de milieucommissie staat geagendeerd voor een plenaire stemming in het Europees Parlement in januari 2023. Milieuorganisatie Recycling Netwerk roept de Europese Commissie en de vertegenwoordiging van de lidstaten alvast op om hun volle steun te geven aan deze strengere regels voor afvalexport.
*België en Nederland zitten trouwens in de wereldtop als het gaat over de export van plastic afval. België neemt 4,2 en Nederland 5,6 procent van de wereldhandel in plastic afval voor hun rekening. Daarmee exporteren ze meer afval dan landen als Frankrijk, Spanje Canada of Mexico (Harvard University, The Atlas of Economic Complexity).
Heb je een vraag over dit artikel? Neem dan contact op met Janine via janine.roling@recyclingnetwerk.org
* Onderzoek suggereert dat wanneer ook zogeheten ‘hidden plastics’ mee worden genomen in de berekening (zoals plastics afkomstig uit textiel en plastic in vervuilde papierbalen) de werkelijke hoeveelheid twee keer zo groot is.
De Raad van State zegt vandaag dat ze het ‘aannemelijk’ acht dat het bedrijfsleven door IT-problemen de wettelijke startdatum van statiegeld op blikjes niet kan halen. Daarom treden de preventieve dwangsommen van de Inspectie voor Leefmilieu en Transport (ILT) niet in werking. Staatssecretaris Vivianne Heijnen verklaarde keer op keer dat de wettelijke startdatum vastligt en het bedrijfsleven hier niet vanaf kan wijken. Uit deze uitspraak blijkt nu dat het kabinet er niet in slaagt om de bedrijven aan de wet te houden.
Milieuorganisatie Recycling Netwerk reageert: “Ondanks bijna twee jaar voorbereidingstijd is het bedrijfsleven niet klaar om de blikjes toe te voegen aan het statiegeldsysteem per 31 december. Statiegeldlanden zetten in de regel in één jaar tijd een geheel nieuw systeem op. Deze vertraging is een absolute wanprestatie van het Nederlandse bedrijfsleven. Na de uitspraak van de Raad van State van vandaag ziet het er bovendien naar uit dat het bedrijfsleven daar nu zonder sanctie mee wegkomt”.
Gisteren verklaarde de staatssecretaris voor Infrastructuur en Waterstaat Vivianne Heijnen nog in de Tweede Kamer: “Ze hebben tijd zat gehad om zich voor te bereiden; dat is mijn mening. Nu geven zij aan dat het ze niet lukt. Daar mogen ze bezwaar en beroep tegen aantekenen of een rechtszaak over beginnen. De boodschap vanuit het ministerie is helder: 31 december gaat de regeling gewoon in”.
De uitspraak van de Raad van State toont echter aan dat de staatssecretaris er niet in slaagt het bedrijfsleven aan de wet te houden. Recycling Netwerk Benelux heeft de staatssecretaris en het ministerie nochtans al sinds de publicatie van de conceptwetgeving (2019) er meerdere malen voor gewaarschuwd dat de wet juridisch niet stevig genoeg is om een goede invoering van statiegeld af te dwingen.
Milieuorganisatie RNB verwacht nu van de staatssecretaris dat ze er alles aan doet om haar engagementen tegenover de Tweede Kamer waar te maken. Ze moet er daarbij samen met de ILT ook alles aan doen om nog verder uitstel, na 1 april, te voorkomen. De advocaat van InBev zinspeelde tijdens de zaak voor de Raad van State al op een ‘transitieperiode tot 1 juli’. Wij verwachten dat de ILT er nu voor gaat zorgen dat de invoering per 1 april zeker wordt gewaarborgd. Dat kan de ILT door op 31 december 2022 een last onder dwangsom met begunstigingstermijn tot 1 april op te leggen.
Recycling Netwerk besluit: “Bedrijven kondigen aan dat ze de wet niet gaan respecteren, en het kabinet kan daar klaarblijkelijk niets tegen beginnen. Dit is een situatie die niet uit te leggen valt. We vragen dan ook aan de politiek om hier lessen uit te trekken. Kabinet en Tweede Kamer moeten heroverwegen hoe ze de producentenverantwoordelijkheid invullen. Het kabinet stelt steeds alleen doelstellingen op en vertrouwt vervolgens dat het bedrijfsleven afspraken en wetten welwillend gaat uitvoeren. Maar we hebben er meermaals voor gewaarschuwd: er zit een grote dosis onwil bij de bedrijven. Het is tijd dat de regering de regie terugneemt en betere wetgeving opstelt. Milieuwetgeving moet je opleggen, het gepolder met het bedrijfsleven leidt enkel tot slechte resultaten.”
Achtergrondinformatie / voorgeschiedenis
Op 3 februari 2021 kondigde toenmalig staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat Stientje van Veldhoven aan dat er statiegeld op blikjes kwam. De startdatum werd in de wet vastgelegd op 31 december 2022. De bedrijven dus een invoerperiode van 1 jaar en 10 maanden. Dit is uitzonderlijk lang: in andere landen krijgen de bedrijven gemiddeld doorgaans slechts één jaar de tijd om een geheel nieuw statiegeldsysteem op te zetten. In Nederland hoefde het bedrijfsleven alleen de blikjes toe te voegen aan het bestaande statiegeldsysteem voor plastic flessen en glazen bierflesjes.
Na vrijwel een jaar lang tijd te hebben verspild met een onhaalbaar idee voor inzameling van blikjes buiten de supermarkten omdat de retail geen zin had om blikjes in te zamelen
Het Afvalfonds verklaart in juni 2022 eenzijdig dat ze het statiegeldsysteem voor blikjes pas vanaf 1 april 2023 gaan opstarten. Drie maanden na de wettelijke invoerdatum dus. Het Afvalfonds heeft niet de bevoegdheid om datums in wetten te veranderen. Het bedrijfsleven kondigde hiermee dus gewoon aan dat zij bewust de wet gaan overtreden.
De Inspectie van Leefomgeving en Transport (ILT) schreef op 30 september 2022 preventieve dwangsombesluiten uit omdat het bedrijfsleven “onvoldoende actie onderneemt” om de deadline te halen en “onvoldoende bewijs leverde die uitstel tot 1 april 2023 rechtvaardigen”. Deze dwangsommen zouden ingaan per 31 december en kunnen oplopen tot 28 miljoen euro. Maar het bedrijfsleven ging in verweer. Als reactie schortte de ILT de dwangsommen op tot 3 februari 2021.
Dit zou betekenen dat het bedrijfsleven minstens 1 maand zonder enige nadelige consequentie de wet kan overtreden. Om dit te voorkomen, stapte Recycling Netwerk, vertegenwoordigd door Hörchner Advocaten, naar de Raad van State. Hier kwam de zaak afgelopen donderdag 24 november voor.
Eerder in de media :
Trouw, Uitstel van statiegeld op blikjes is ‘een middelvinger naar de overheid’
NPO Radio 1, Afvalfonds Verpakkingen reageert op onvrede uitstel blik-statiegeld: ‘We hebben alles op alles gezet’
In 2020 was er gemiddeld 177 kilo aan verpakkingsafval per Europeaan, ten opzichte van 154 kilo in 2010. Bijna 30 jaar na de eerste Europese wetgeving rond verpakkingen is de milieudruk van verpakkingen enkel toegenomen.
Om de bijdrage van verpakkingen aan de crises rond klimaat, biodiversiteit en plastic soep effectief aan te pakken, is beleid nodig dat sterk inzet op het verminderen van verpakkingen en van systemen met herbruikbare verpakkingen de norm maakt. Het gebruik van grondstoffen voor verpakkingen moet op deze manier scherp dalen en de afhankelijkheid van fossiele grondstoffen moet worden doorbroken.
Bijna 10% van de Europese olie- en gasconsumptie gaat naar de productie van plastic, waarvan zo’n 40% naar verpakkingen, toonde een rapport van Break Free From Plastic aan. Maar het gaat niet enkel om plastic: de achteloze productie en consumptie van wegwerpverpakkingen van papier (50% van het Europese papierverbruik is voor verpakkingen), metaal, glas en hout, moet net zo goed worden bijgestuurd.
Het voorstel voor een Verpakkingsverordening van de Commissie slaagt daar onvoldoende in. De intentie achter de wetgeving is goed. Er wordt ingezien dat de jarenlange inzet op recycling niet heeft geleid tot een trendbreuk in ons grondstoffengebruik. Daarom formuleert de Commissie voor het eerst een afvalpreventiedoelstelling (artikel 38), namelijk -5% in 2030, -10% in 2035, oplopend tot -15% gegenereerd verpakkingsafval in 2040.
Er zijn twee strategieën om dat te bereiken: minder verpakkingen op de markt brengen (weghalen verpakking of lichter maken) of wegwerpverpakkingen vervangen voor herbruikbare verpakkingen. De Europese Commissie legt deze doelstellingen op aan de lidstaten, maar laat zelf na om effectieve regels tegen overbodige en onnodig zware verpakkingen op te stellen.
Bij de hergebruikdoelstellingen (artikel 26) valt wederom op dat de intentie goed is. Maar nadat eerder deze maand een draft van de regelgeving uitlekte met aanzienlijk hogere doelstellingen, is de teleurstelling groot. De targets die vandaag zijn gepubliceerd laten zien dat de Commissie mogelijk is gezwicht voor de druk vanuit verschillende kanten: zowel de hergebruiktargets voor 2030, als die voor 2040 zijn sterk afgezwakt. Het verpakkende bedrijfsleven reageerde onnodig vijandig op de voornemens van de Commissie en we roepen het verpakkende bedrijfsleven dan ook op om de transitie richting hergebruik alsnog in te zetten. De wegwerpmindset moet definitief veranderen om de milieu-impact van verpakkingen sterk te verminderen.
In de Q&A bij de PPWR zegt de Commissie dat alle maatregelen tezamen de broeikasemissies in 2030 beperken tot 43 miljoen ton in plaats van 66 miljoen ton bij een business as usual-scenario, en de sector op het pad zet van klimaatneutraliteit in 2050. Onderbouwing voor de laatste conclusie ontbreekt.
Hoewel de richting goed is, missen de maatregelen het vereiste niveau van urgentie. We roepen de Europese Commissie, de Europese Raad en het Europees Parlement met klem op om beleid te voeren dat in lijn is met de afspraken om de opwarming van de aarde tot max 1,5 graden te beperken.
Binnen enkele weken zullen we een position paper uitbrengen met een volledige analyse van de wetgeving. Hieronder geven we alvast een beknopte reactie op enkele van de belangrijkste aspecten van de wetgeving.
Een ‘fitness check’ van de Europese Commissie uit 2014 stelde vast dat de Essential Requirements (ER) meer concreet moeten worden geformuleerd en beter te handhaven moeten zijn. De ER (ook wel bekend als Annex II van de nog geldende wetgeving) heeft als doel grenzen te stellen aan verpakkingen om (onder andere) onnodig gebruik van materiaal te voorkomen. Het verminderen van het gebruik van verpakkingsmateriaal is de meest effectieve manier om de milieu-impact ervan te minderen. Beleidsmakers zijn volgens de Waste Framework Directive ook verplicht om hieraan prioriteit te geven.
In de praktijk hebben de ER nog geen enkel effect omdat 1) de criteria dusdanig ruim zijn geformuleerd dat ingrijpen moeilijk is, en 2) omdat de controle een onevenredig grote last legt op nationale milieuinspecties. Om in te kunnen grijpen op een verkeerde verpakking, moet namelijk een productdossier worden opgevraagd bij de fabrikant en vervolgens ontstaat er uitwisseling van informatie, standpunten, waarschuwingen en beloftes. Zo’n proces kan per verpakking al snel maanden tot jaren in beslag nemen. Zo stelden we in 2019 al vast dat veel verpakkingen voor wasverzachters, shampooflessen en sterke dranken vaak tientallen tot zelfs honderden procenten te zwaar zijn. Drie jaar later (met herhaaldelijke handhavingsverzoeken bij de Inspectie voor Leefomgeving en Transport) heeft precies één producent besloten om de verpakking aan te passen. De Johnnie Walker Blue Label weegt niet langer 1399 gram, maar 882 gram, terwijl de Johnnie Walker Blender’s Batch slechts 355 gram weegt.
De nieuwe voorgestelde ER (artikel 9 en Annex IV) veranderen hier weinig aan. Producenten mogen in hun productdossiers bijvoorbeeld niet langer zeggen dat ‘marketing’ of ‘wens van de consument’ de reden is voor het gebruik van extra verpakking, zoals nu het geval is wanneer ze norm EN 13427 volgen. Maar dat is vrij eenvoudig te omzeilen door bijvoorbeeld aan te geven dat de extra hoeveelheid verpakking nodig is voor bescherming tijdens transport.
Meer fundamenteel is dat controle en handhaving hierop een veel te grote en dus onmogelijke klus blijft voor nationale overheidsinstanties. De wetgeving zal dus simpelweg niet kunnen worden gehandhaafd.
Er zijn heldere regels nodig voor verpakkingen met maximale gewichten ten opzichte van de inhoud en afgestemd op het gebruikte verpakkingsmateriaal: een glazen wijnfles hoeft bijvoorbeeld echt niet meer dan 350 gram te wegen. Zulke duidelijke regels zouden het voor de milieuinspectie eindelijk mogelijk maken om kordaat in te grijpen. De Europese Commissie negeert nu de eenvoudigste en grootste milieustap die ze kunnen zetten.
Er zijn ook een paar kleine lichtpuntjes: zo worden wegwerp plastic verpakkingen voor groenten en fruit onder de 1,5kg verboden (tenzij bewezen nuttig), worden wegwerp plastic verpakkingen voor eten, dranken en bijvoorbeeld ook miniporties saus in horeca verboden, evenals de kleine plastic shampooflessen die je aantreft in hotels.
Naast verboden voor de bovenstaande producten, zijn er ook voor verschillende productgroepen hergebruiktargets opgesteld. De omschakeling van eenmalige verpakkingen, naar herbruikbare verpakkingen, draagt direct bij aan de preventie van grondstoffenconsumptie. Een beker die meerdere keren gebruikt wordt, voorkomt immers vele plastic of papieren wegwerpbekers. Die omschakeling is dus cruciaal voor het verminderen van de milieu-impact van de verpakkingen.
Dit is ook hoe de Commissie invulling geeft aan hergebruik in dit voorstel. In overweging 62 wordt ingezet op minimale eisen voor open loop / closed loop hergebruiksystemen. Zo wil de Commissie voorkomen dat er verschillende verpakkingen op de markt komen die in theorie herbruikbaar zijn, maar in praktijk door de consument niet opnieuw gebruikt worden. De Commissie spreekt in overweging 65 ook over hervulbare (refill) verpakkingen. Het verschil tussen herbruikbare verpakkingen en refill lijkt te zijn dat een product in een herbruikbare verpakking wordt aangeboden, of dat het product in een refill station wordt aangeboden waar de consument zelf een verpakking mee kan nemen.
Een in oktober gelekte versie van de PPWR toonde een hoog ambitieniveau op het gebied van hergebruik (zie afbeelding 1 en 2). Het gelekte document en de relatief hoge hergebruikdoelstellingen zorgden voor een luide en negatieve reactie vanuit het bedrijfsleven. In een gezamenlijk statement, naar buiten gebracht door de ‘European Packaging Value Chain’ namens meer dan 60 bedrijvenfederaties, vraagt het bedrijfsleven zich af of de Commissie wel een evidence based approach heeft gehanteerd bij het bepalen van de targets. Ze stellen dat de targets onrealistisch en buitenproportioneel zijn. Door te verwijzen naar door het bedrijfsleven gefinancierde levenscyclusanalyses (LCA’s), beweren ze dat herbruikbare verpakkingen lang niet altijd de beste optie zijn voor klimaat en milieu. Ook de papier- en kartonindustrie haalt LCA’s aan die – op basis van tactisch gekozen indicatoren – hergebruik in twijfel trekken.
De targets die vandaag zijn gepubliceerd laten zien dat de Commissie mogelijk is gezwicht voor de druk vanuit verschillende kanten: zowel de hergebruiktargets voor 2030, als die voor 2040 zijn sterk afgezwakt. Artikel 26, waarin de hergebruik- en hervultargets worden bepaald, stelt dat zowel hergebruik als hervulling meetellen voor het behalen van de doelstellingen voor drank en voedselverpakkingen. Vanwege de vage formulering is het echter niet direct duidelijk in hoeverre hervulling bijdraagt aan het voorkomen van wegwerpverpakkingen. In een latere analyse willen we daar meer duidelijkheid over geven.
Tijdens de presentatie van het voorstel benadrukten Timmermans en Sinkevičius dat het absoluut nog een revolutionair voorstel was en dat we vooral het overkoepelende doel van 15% afvalreductie in 2040 t.o.v. 2018 niet uit het oog moeten verliezen. Hoewel ook wij inzien dat we nog niet eerder zo’n sterke Europese focus hebben gezien op preventie en hergebruik, zijn de hoogte van doelstellingen en de snelheid waarmee die bereikt moeten worden, zeer teleurstellend. De stip op de horizon die door dit voorstel geboden wordt is momenteel zo klein dat Europa in 2040 nog ver af zal zijn van een duurzame omgang met verpakkingen en grondstoffen.
Steeds meer landen bewijzen dat statiegeldsystemen nodig zijn om zwerfafval tegen te gaan en hergebruik van verpakkingen en hoogwaardige recycling te realiseren. Het voorstel van Verordening zegt dat vanaf 2029 in heel Europa statiegeldsystemen voor plastic flessen en metalen drankverpakkingen ingevoerd moeten zijn.
De regels en minimumvereisten zijn uitgewerkt in artikel 44 en Annex X van de draft PPWR. Landen kunnen uitgezonderd worden van een statiegeldsysteem wanneer ze over 2026 en 2027 bewijzen meer dan 90% van de plastic flessen en blikjes gescheiden in te zamelen. Geen Europees land zonder een statiegeldsysteem komt in de buurt van deze doelstellingen.
In Annex II staat ook dat verkooppunten verplicht zijn om de verpakking weer in te nemen en het statiegeld uit te keren. Dit is belangrijk voor het gebruiksgemak van de consument maar ook voor de realisering en handhaving van de doelstellingen. De Nederlandse wetgeving waarbij geen innameplicht is geformuleerd heeft namelijk tot gevolg dat de 90%-inname-doelstelling nog niet wordt gehaald en de invoering van statiegeld op blik op 31 december 2022 op losse schroeven staat.
De innameplicht is ook belangrijk voor de transitie naar hervulbare verpakkingen. In het voorstel staat daarbij dat lidstaten zich moeten inspannen om de statiegeldsystemen voor wegwerpverpakkingen even goed toegankelijk te maken voor herbruikbare verpakkingen.
Vorige versies van de Europese Verpakkingswetgeving draaiden vooral om recyclingdoelstellingen waarbij steeds meer verpakkingsafval wordt ingezameld en verwerkt, maar niet per se weer opnieuw nuttig wordt toegepast. Vooral bij plastics is dat een uitdaging. Vaak wordt plastic verpakkingsafval gebruikt in allerhande andere (laagwaardige) producten. Daardoor worden er nog steeds veel nieuwe fossiele grondstoffen gebruikt voor de productie van nieuwe plastic verpakkingen.
Het voorstel van de Commissie probeert hier werk van te maken via artikel 6 betreffende de recyclebaarheid van verpakkingen en artikel 7 dat doelstellingen voor ‘recycled content’ voor plastic verpakkingen formuleert. Volgens artikel 6 moeten verpakkingen vanaf 2030 zo ontworpen zijn dat ze gerecycled kunnen worden en vervolgens ook de ruwe grondstoffen die origineel zijn gebruikt, kunnen vervangen. Het verplichte aandeel gerecycled materiaal is als volgt vastgesteld.
Vanaf 2030:
Vanaf 2040:
De recycled content-doelstellingen voor 2040 zijn ambitieus en zullen uiteindelijk leiden tot een grote omwenteling in het ontwerp, de inzameling en de recycling van verpakkingen. De Europese plastic recyclingindustrie zal hiermee een flinke boost krijgen. Maar de doelstellingen voor 2030 zijn te zwak. Het risico bestaat hiermee dat investeringen langer worden uitgesteld en dat het vervolgens moeilijker wordt om de doelstellingen voor 2040 te halen. De doelstellingen voor 2030 waren in de gelekte draft aanzienlijk scherper.
Boerenorganisaties Algemeen Boerensyndicaat en Fugea, milieuorganisaties Bond Beter Leefmilieu, Canal It Up, Collectif de la Consigne Bruxelloise, Greenpeace, Herwin, Proper Strandlopers, Natuurpunt, Recycling Netwerk en consumentenorganisatie Test-Aankoop ondertekenden daartoe een gezamenlijke brief aan de milieuministers Zuhal Demir (Vlaanderen), Céline Tellier (Wallonië), Alain Maron (Brussel), Zakia Khattabi (federaal) en de (vice-)minister-presidenten van de drie gewesten.
De ondertekenaars pleiten er voor dat de statiegelddecreten aan consumenten het recht geven om hun statiegeld bij elk verkooppunt/supermarkt terug te innen. Dit systeem van ‘return-to-retail’ is de standaard in succesvolle statiegeldlanden. Er is geen land dat 90% gescheiden inzameling van verpakkingen haalt zonder dit model. De innameplicht voor retail is ook belangrijk om de juridische verdeling van verantwoordelijkheden tussen enerzijds drankenproducenten en anderzijds retail duidelijk te regelen. Een inzamelsysteem via verkooppunten maakt ook de ontwikkeling van hergebruik van verpakkingen mogelijk.
De briefschrijvers vragen de ministers om niet langer te wachten op nog te beginnen onderzoeken en proefprojecten die Fost Plus beweert te zullen doen naar een scansysteem. In dat nog niet bestaande systeem, zouden de mensen elke verpakking individueel moeten scannen met smartphone of handscanner. En ook de openbare vuilbak of de blauwe zak waar ze de verpakking in gooien. Daartoe moet een app geïnstalleerd worden en een internetverbinding beschikbaar zijn. De app moet aan de persoonlijke bankrekening gekoppeld worden.
Bij dat Fost Plus-scansysteem zijn er barrières. De technologie om unieke QR-codes op hoge snelheid op blikjes te drukken bestaat nog niet. Er zijn vragen over de fraudebestendigheid en privacy. Het is onduidelijk hoeveel zo’n systeem kost. En de vraag rijst of het systeem wel toegankelijk is voor mensen die niet digitaal vaardig zijn (46 procent van de Vlaamse bevolking ontberen de digitale basisvaardigheden). Er is ook de vraag of mensen wel direct hun geld terugkrijgen. Het is ook niet aangetoond of zo’n scansysteem overeenkomt met een wens van de consument.
Het blijft vooralsnog onduidelijk wanneer een scansysteem operationeel zou kunnen zijn. Het bedrijfsleven geeft aan dat zij nog verder onderzoek moet doen en testen moet uitvoeren naar de haalbaarheid van een digitaal statiegeldsysteem. Dit zou noodzakelijkerwijs jaren in beslag nemen, aangezien het gebaseerd is op een systeemontwerp dat nog nergens bestaat. Het is daarom onduidelijk of een dergelijk scansysteem überhaupt voor het einde van dit decennium kan worden geïmplementeerd.
De milieu, boeren en consumentenorganisaties geven samen de volgende adviezen zodat het statiegeldsysteem maximaal doeltreffend wordt in de strijd tegen zwerfvuil:
De organisaties merken ook op dat de Belgische gewesten zelfstandig kunnen beslissen om statiegeld op drankverpakkingen in te voeren, maar idealiter samen beslissen over de modaliteiten van het systeem.
Op basis van ervaringen in andere EU-landen, is voor de invoering van een statiegeldsysteem zo’n 12 tot 18 maanden nodig vanaf het moment dat de wetgeving van kracht wordt. Rekening houdend met de nodige stappen in de politieke besluitvorming, zou in 2025 het volledige statiegeldsysteem operationeel kunnen zijn. “U krijgt alvast onze steun voor de uitvoering hiervan”, besluiten de organisaties hun brief.
Lees de brief hier.

Knack publiceerde dit opiniestuk op 19 november 2022
Stad Antwerpen maakte deze week bekend dat het niet meer meedoet met het project ‘De Click’ van Fost Plus. Daarbij moesten mensen verpakkingen scannen samen met een QR-code op een vuilbak om korting te krijgen bij een aankoop in een reeks handelszaken. De evaluatie die Stad Antwerpen maakte was negatief. De kostprijs was op rekening van de stad. Gemiddeld was er maar een click per twee dagen per vuilnisbak. De hoeveelheid zwerfvuil op straat bleef even groot.
Antwerpen trekt er terecht de stekker uit. Het heeft geen zin om tijd en energie te steken in zwerfvuilbeleid dat geen resultaat geeft. Het lot van De Click is symptomatisch voor het beleid van de voorbije jaren. Fost Plus deed wat experimenten en ‘leuke ideetjes’ met Click-vuilbakken, stuurde Mooimakers de straat op en hing affiches uit. Maar de doelstelling van 20 procent minder zwerfvuil in 2022 werd bijlange niet gehaald. Ovam telde in haar rapport Zwerfvuil en Sluikstort 2021 nog steeds jaarlijks 18 miljoen kilo zwerfvuil in Vlaanderen. Na zes jaar is de industrie met Fost Plus dus niet in geslaagd om de structurele daling te realiseren die was vastgelegd in het Uitvoeringsplan afval 2016-2022, het Verpakkingenakkoord van 2018 en het Regeerakkoord van de Vlaamse Regering 2019-2024.
Vlaams minister voor Omgeving Zuhal Demir (N-VA) concludeert logischerwijs dat statiegeld onafwendbaar is. Ze werkt aan een beslissing van de Vlaamse regering voor het einde van het jaar, zodat het statiegeld in 2025 up and running kan zijn. Coalitiepartner CD&V en ook de oppositiepartijen Vooruit en Groen zijn al langer voorstanders. Ook in het Waals parlement is er consensus. Zelfs federaal premier Alexander De Croo (Open VLD) uitte zich als voorstander van statiegeld op de RTBF deze week. De strijd tegen zwerfafval heeft inderdaad nood aan een meer fact-based aanpak. Wat niet werkt, schaffen we af. Wat goed werkt, voeren we uit. Het is dus goed dat Stad Antwerpen stopt met De Click. En dat de Vlaamse, Brussels en Waalse regering stappen zet richting statiegeld.
Het was dan ook opmerkelijk dat Fost Plus met een gelijkaardig ideetje van scannen met smartphones kwam aandraven toen minister Demir aankondigde dat ze statiegeld invoert. Nu wil Fost Plus dat de mensen niet alleen op straat, maar ook thuis blikjes en flessen moeten scannen voor ze in de blauwe zak te gooien. Maar ook hier weer staat het systeem nog niet op punt. De technologie om aan hoge snelheid individuele QR-codes op blikjes te printen is nog niet voorhanden. Fost Plus zelf zal ten vroegste binnen enkele jaren kunnen zeggen of hun systeem überhaupt kan werken. Zo’n scansysteem bestaat nog nergens ter wereld. Op die manier wordt de deadline van 2025 nooit gehaald.
Buiten Fost Plus zelf is er weinig animo voor hun ideetje. Tijdens de hoorzittingen in het Vlaams parlement stelden parlementsleden en stakeholders veel vragen over mogelijke fraude en privacy-inbreuken bij zo’n scansysteem. Wat met iemand die in zijn auto een QR-code scant die hij ooit van een blauwe zak haalde, en het blikje dan alsnog door de zijruit naar buiten keilt? Welke privé-gegevens zijn nodig om de transactie mogelijk te maken? En wat met de mensen die het lastig vinden om met een smartphone QR-codes op de blikjes in de blauwe zak te scannen? Slechts 54% van de inwoners van het Vlaamse Gewest hebben digitale basisvaardigheden.
Meent Fost Plus het echt met dit scansysteem? Of is het een cynische vertragingspoging? Wat in ieder geval zeker is, is dat een gewoon statiegeldsysteem met inname in supermarkten in 2025 up and running kan zijn. Daarentegen weet niemand weet of het scansysteem van Fost Plus doeltreffend is, toegankelijk is en of het überhaupt wel technologisch realiseerbaar is. Gaan we het zwerfvuil bestrijden met een instrument, statiegeld, dat dagelijks toont dat het werkt in meer dan 40 staten? Of kiest Vlaanderen voor een theoretisch concept dat nog niet bestaat?
In de hoorzittingen in het Vlaams parlement was er wel veel bijval voor de invoering van een statiegeldsysteem waarbij de mensen statiegeld terugkrijgen in de supermarkt, zoals dat nu al bestaat voor bijvoorbeeld bierflesjes. De experten van Ovam benadrukten dat het statiegeldsysteem eenvoudig, gemakkelijk, klantvriendelijk en toegankelijk moet zijn. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten legde uit dat het de rol van de distributiesector is om de inname in supermarkten en verkooppunten op te zetten. Het kan niet de bedoeling zijn om daar openbare ruimte voor te gebruiken. Ovam stelt een minimaal kader voor met de verplichting dat de middelgrote en grote verkooppunten van drank boven 400 m2 netto-verkoopoppervlakte als inzamelkanaal fungeren.
De meer dan 200 Vlaamse en meer dan 100 Waalse gemeenten die zich verenigden in de Statiegeldalliantie verwachten een statiegeldsysteem dat met inzameling via supermarkten de blikjes en flesjes écht uit het zwerfvuil houdt. Dat is ook de wens van de 80 procent van de Belgen die statiegeld willen. We mogen dan ook hopen dat de ministers Demir, Maron en Tellier, met steun van hun parlementen een stevig en doeltreffend statiegeldsysteem op poten zetten.
België is laat met het invoeren van statiegeld op blikjes en plastic flessen. Veertien Europese landen gingen ons voor. Griekenland, Hongarije, Ierland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Schotland en Turkije rollen statiegeld uit tegen 2025. Maar we kunnen onze achterstand ook in ons voordeel ombuigen. Door de lessen te trekken uit de ervaringen in het buitenland kunnen we het beste statiegeldsysteem van Europa creëren. Een mooi en proper Vlaanderen ligt binnen handbereik.
De regering heeft in de wet vastgelegd dat statiegeld op blikjes per 31 december 2022 van start gaat. De staatssecretaris kondigde de maatregel op 3 februari 2021 aan in een brief aan de Tweede Kamer. Deze stap kwam er na jaren van debat. De grote maatschappelijke steun voor statiegeld op blik, mede zichtbaar gemaakt door de Statiegeldalliantie en haar “Statiegeld Yes We Can!”-campagne, gaf uiteindelijk de doorslag.
Het bedrijfsleven kreeg meer dan 1 jaar en 10 maanden voorbereidingstijd, van 3 februari 2021 tot en met 31 december 2022. Dat is ruim meer dan de vuistregel van ongeveer 1 jaar voorbereidingstijd die normaliter wordt aangehouden.
Maar het Afvalfonds verklaarde in juni 2022 eenzijdig en doodleuk dat het bedrijfsleven pas vanaf 1 april 2023 het statiegeldsysteem zou klaar hebben voor blikjes. Drie maanden na de wettelijke invoerdatum dus. Dit is niet een besluit dat zij zomaar kunnen nemen; het is een aankondiging van een wetsovertreding.
Als motivatie verwijst het Afvalfonds naar “een tekort aan grondstoffen en personeel”. Echter, het bedrijfsleven heeft zelf veel tijd verspild door de weerstand van de supermarkten. Zij weigerden bijna een jaar lang om blikjes in te nemen in de supermarkt, waar de blikjes toegevoegd kunnen worden aan het reeds bestaande systeem voor glazen bierflessen en grote en kleine plastic flessen. Pas in maart dit jaar verklaarden de supermarkten blikjes toch in te gaan zamelen, één dag voordat het bedrijfsleven zich moest verantwoorden in de Tweede Kamer. Dat ze in feite minder tijd hebben genomen om het systeem op te zetten, is dus veroorzaakt door hun eigen weerstand op het dossier. Hier hebben we het kabinet al vroegtijdig voor gewaarschuwd.
Staatssecretaris Vivianne Heijnen reageerde op het bericht van het Afvalfonds het “zeer teleurstellend” te vinden dat de sector de wettelijke deadline niet haalt. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) schreef op 30 september 2022 preventieve dwangsombesluiten uit. Die voorzien dat wanneer het statiegeldsysteem niet in werking is per 31 december er dwangsommen voor het bedrijfsleven volgen die kunnen oplopen tot 28 miljoen euro. De hebben tot doel het bedrijfsleven te motiveren om zich alsnog aan de wettelijke deadline te houden, of op zijn minst het statiegeldsysteem zo snel mogelijk op te zetten.
De ILT heeft alle zienswijzen zorgvuldig gewogen, en oordeelde dat “het bedrijfsleven onvoldoende actie onderneemt om het heffen van statiegeld op blikjes vanaf 1 januari 2023 alsnog te realiseren”. Daarnaast concludeert het ILT ook dat het Afvalfonds onvoldoende hard heeft kunnen maken dat een uitstel tot 1 april 2023 gerechtvaardigd is. “Het is al bijna 2 jaar bekend dat deze wet eraan komt. Er zijn voorbeelden bij supermarkten en bedrijven die al wel de blikjes innemen. Er is voldoende voorbereidingstijd geweest en er zijn voorbeelden dan het kan. De sector blijft echter terugtrekkende bewegingen maken. Het is een verantwoordelijkheid van de sector om dit alsnog voor elkaar te krijgen. Iedereen begrijpt dat het invoeren van statiegeld op blikjes een belangrijke bijdrage levert aan het hoogwaardig recyclen van grondstoffen en het tegengaan van zwerfafval en dus aan de circulaire economie”, aldus Karin Visser, directeur toezicht en opsporing bij de ILT.
Recycling Netwerk was tevreden met het initiële handelen van de ILT en de aangekondigde dwangsommen. Het bedrijfsleven tekende bezwaar aan. Onverwachts kondigde de ILT in oktober aan de werking van de dwangsombesluiten op te schorten tot 3 februari 2023. Feitelijk zou dit betekenen dat de dwangsommen nog niet van kracht gaan per 31 december 2022 en dat het bedrijfsleven op dat moment dus zonder enige consequentie de wet kan overtreden.
Recycling Netwerk Benelux is betrokken bij de zaak omdat we al in augustus een voorwaardelijk handhavingsverzoek hebben ingediend bij de ILT. Vanuit die betrokkenheid vragen wij nu de Raad van State om uitspraak te doen over deze voorgenomen opschorting. Vertegenwoordigd door Hörchner Advocaten pleiten wij ervoor dat de dwangsommen wél per 31 december 2022 van kracht zullen zijn omdat vanaf dat moment het bedrijfsleven in overtreding is. Deze dwangsommen zijn het instrument om het bedrijfsleven vóór 31 december 2022 te motiveren zich alsnog aan de wet te houden, of anders om het statiegeldsysteem zo snel mogelijk na deze wettelijke deadline klaar te hebben.
De wet is heel duidelijk. Het bedrijfsleven heeft bovendien bijna twee jaar voorbereidingstijd gehad. Dat het Afvalfonds en de aangesloten bedrijven simpelweg aankondigen dat ze de wet niet gaan respecteren, en zich proberen te onttrekken aan de consequenties daarvan, vinden we hallucinant. Iedereen moet de wet respecteren. Daarom is het zo belangrijk dat de dwangsommen per 31 december 2022 in werking kunnen gaan.
We verwachten daarbij ook van staatssecretaris voor Infrastructuur en Waterstaat Vivianne Heijnen dat ze deze houding van het bedrijfsleven sterker veroordeelt dan wat ze tot nu heeft gedaan. Want wanneer het bedrijfsleven zich bij elk stuk milieubeleid waar ze geen zin in heeft zo gaat opstellen en de wetten van het kabinet consequentieloos aan de kant schuift, is het einde zoek.
De zitting met pleidooien vondt donderdag 24 november plaats bij de Raad van State in Den Haag. De Raad van State spreekt zich uit in de week van 28 november 2022.
Volledig document “Gronden Voorlopige Voorziening (Download PDF)
In de media
- Trouw, Uitstel van statiegeld op blikjes is ‘een middelvinger naar de overheid’, 21 november 2022
- NPO Radio 1, Afvalfonds Verpakkingen reageert op onvrede uitstel blik-statiegeld: ‘We hebben alles op alles gezet’, 22 november 2022
- AfvalOnline, Geschil over statiegeldsysteem op blik “een prachtige casus”, 24 nobember 2022
Gisteren publiceerde staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat Vivianne Heijnen de meest recente monitoringsrapportage van Rijkswaterstaat (RWS) over het aantal drankverpakkingen in het zwerfafval. Dit rapport toont dat RWS in het voorjaar van 2022 53% minder plastic flesjes in het zwerfafval vond ten opzichte van het voorjaar van 2020. Omdat er in het referentiejaar 2020 veel coronamaatregelen van kracht waren, is de daling naar verwachting in werkelijkheid wat scherper.[1]
Daling aantal flesjes in het zwerfafval zet door
De vorige meting van RWS toonde een daling van het aantal flesjes in het zwerfafval met 41%. Staatssecretaris Heijnen geeft aan dat deze nieuwste zwerfafvalcijfers haar “sterken in de overtuiging dat statiegeld een effectief middel is tegen zwerfafval”. Sinds de invoering van statiegeld daalt het aandeel plastic flesjes in het zwerfafval inderdaad significant. Dirk Groot communiceerde eerder dit jaar dat uit zijn monitoring blijkt dat het aandeel plastic flesjes in het zwerfafval sinds de start van statiegeld met 76% is gedaald. Daarmee is statiegeld onbetwistbaar effectiever dan welk eerder optreden tegen zwerfafval. Deze data toont echter ook dat de potentie van statiegeld als instrument tegen milieuvervuiling nog niet wordt waargemaakt.
Er is nog een grote slag te slaan
Onderzoeksbureau CE Delft voorspelde dat met statiegeld het aantal plastic flesjes in het zwerfafval met 70 – 90% teruggedrongen kon worden. Zij baseerden zich hierin op eerdere resultaten behaald in andere landen. Ondanks het feit dat het systeem pas een jaar oud is, is het wel duidelijk dat we nog ver af zijn van deze beoogde resultaten en kan geconcludeerd worden dat actieve bijsturing nodig is. We hebben al eerder in een tussentijdse evaluatie aangegeven wat de succesfactoren zijn van een goedwerkend statiegeldsysteem, en aan welke knoppen de regering en het bedrijfsleven nog kunnen draaien om het Nederlandse systeem te verbeteren. Denk hierbij aan: verhogen van het statiegeldbedrag, wettelijk verankeren dat consumenten hun statiegeld terug kunnen krijgen bij verkooppunten, geen verwarrende uitzonderingen en een sterke en motiverende publiekscampagne.
Daarbij verwachten wij ook dat de regering geen genoegen neemt met een systeem dat de ondergrens aantikt van 70% minder flesjes in onze natuur, maar inzet op een statiegeldsysteem waarmee zoveel mogelijk flesjes uit het milieu worden gehouden. De huidige houding van de regering doet ons bij die ambitie echter vraagtekens stellen. Uit de brief van Heijnen blijkt geen enkele intentie tot bijsturing om de impact van het Nederlandse statiegeldsysteem op het zwerfafval te verhogen.
De staatssecretaris geeft commissie geen inzage in inzamelcijfers
De staatssecretaris maakte vandaag de zwerfafvalcijfers bekend als reactie op een verzoek van de commissie IenW om inzicht te krijgen in de inzamelcijfers. Deze inzamelcijfers zijn ook een belangrijke indicator van de effectiviteit van het statiegeldsysteem. De positieve milieu impact van statiegeld bestaat, naast vermindering van zwerfafval, namelijk ook uit meer en betere recycling zodat er minder grondstoffen worden gebruikt voor plastic flesjes die op de markt worden gebracht. De inzamelcijfers laten zien hoeveel flesjes daadwerkelijk weer terugkomen in het statiegeldsysteem. Dit kan niet afgeleid worden enkel uit de zwerfafvaldata, want flesjes kunnen namelijk ook nog in het PMD of het restafval belanden.
Dit commissiebreed gedragen verzoek is geïnitieerd door Partij voor de Dieren, wie al meermaals de inzamelcijfers bij de staatssecretaris heeft opgevraagd. Net zoals in haar reactie op de Partij voor de Dieren destijds, reageert de staatssecretaris ook nu afwijzend op dit huidige verzoek van de commissie. Ze verwijst naar augustus 2023 wanneer ze van de sector voor het eerst inzicht zal krijgen in inzamelcijfers. Het statiegeldsysteem voor kleine plastic flesjes is dan al ruim 2 jaar in werking.
Nederlandse regering moet de regie nemen
We vinden het ontransparant en ongefundeerd dat de regering de inzamelcijfers niet wil verstrekken wanneer opgevraagd door de Tweede Kamer. Daarnaast is het onbegrijpelijk dat de regering zelf geen tussentijdse inzage wil in hoever het staat met het behalen van de wettelijke doelstelling van 90% gescheiden inzameling.
We roepen staatssecretaris Heijnen op om het verzoek van de commissie alsnog te honoreren en de Tweede Kamer spoedig inzage te geven in de inzamelcijfers van de kleine plastic flesjes. De zwerfafvaldata en de inzamelcijfers samen zullen de Tweede Kamer en regering verder inzicht geven welke bijsturing er nodig is om het Nederlandse statiegeldsysteem te verbeteren en de volle potentie ervan waar te maken.
—
[1] In het voorjaar van 2020 waren veel coronamaatregelen in werking waren waardoor mensen veel binnenshuis bleven. Vanwege dit bijzondere nuljaar, waarin er volgens metingen van Dirk Groot al significant minder flesjes in het zwerfafval lagen, is de daling van het zwerfafval eigenlijk scherper. Uit de metingen van Groot blijkt tussen het eerste halfjaar van 2022 ten opzichte van het eerste halfjaar van 2020 een daling van 62%.
Boerenorganisaties, milieuorganisaties, de Vlaamse steden en gemeenten en een vertegenwoordigster van de Nederlandse overheid spraken over de bouwstenen van een goed statiegeldsysteem.
De commissie Leefmilieu van het Vlaams Parlement hield dinsdag 18 en woensdag 19 oktober hoorzittingen over het Voorstel van resolutie over de vermindering van de hoeveelheid wegwerpplastics en de snelle invoering van statiegeld op drankverpakkingen van parlementsleden Mieke Schauvliege (Groen), Steve Vandenberghe (Vooruit) en collega’s. Pieter Elsen vertegenwoordigde er de stem van meer dan 15.000 burgers die de petitie van Canal It Up ondertekenden.
De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij Ovam publiceerde vrijdag 14 oktober het rapport “Zwerfvuil en sluikstort 2021”. Daaruit blijkt dat de industrie er niet in geslaagd is om de daling van 20 gewichtsprocent te realiseren. Die doelstelling was vastgelegd in het Uitvoeringsplan Huishoudelijk en Gelijkaardig Bedrijfsafval 2016-2022, het Verpakkingenakkoord van 2018 en het Regeerakkoord van de Vlaamse Regering 2019-2024. In het Regeerakkoord staat verder dat als de doelstellingen niet gehaald worden, er een statiegeldsysteem of een beloningssysteem zal worden ingevoerd.
In de hoorzitting lichtte de OVAM de cijfers verder toe en benadrukte dat er ‘geen structurele daling van het zwerfvuil te zien is’. OVAM plaatste ook kanttekeningen bij de huidige effectiviteit van het Belgische recyclagesysteem. Zeker voor plastic verpakkingen is de recyclagegraad niet zo hoog als in andere landen.
Sinds het begin van haar ambtstermijn waarschuwde Vlaams minister voor Omgeving Zuhal Demir (N-VA) de industrie meermaals dat het Vlaams Regeerakkoord 2019-2024 voorziet dat Vlaanderen statiegeld op blikjes en flessen invoert bij het niet-halen van -20 gewichtsprocent zwerfvuil in 2022.
In de Commissie vertelden de experts over de zwerfvuilcijfers, over de vragen van hun organisaties en wat de bouwstenen van een doeltreffend statiegeldsysteem zijn. Meermaals werd verwezen naar de praktijkervaring in landen die reeds statiegeld op blikjes en flesjes kennen. Daaruit kwamen een hele reeks succesfactoren naar voor.
Het systeem moet eenvoudig, gemakkelijk, klantvriendelijk en toegankelijk zijn, benadrukten onder andere de experten van OVAM, Recycling Netwerk en CanalItUp. Ook de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten VVSG hield een sterk pleidooi dat het de rol van de distributiesector is om de inname in supermarkten en verkooppunten op te zetten en dat het niet de bedoeling is om de openbare ruimte daarvoor te gebruiken. Aanvullend stelde OVAM een minimaal kader voor met de verplichting dat de middelgrote en grote verkooppunten van drank boven 400 m2 netto-verkoopoppervlakte als inzamelkanaal fungeren.
Het statiegeldbedrag moet een voldoende hoge financiële incentive zijn, benadrukten de sprekers van Recycling Netwerk Benelux, BBL, Canal It Up, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en OVAM.
Opmerkelijk, de vertegenwoordiger van de Boerenbond verdedigde samen met zijn collega van het Algemeen Boerensyndicaat de invoering van het statiegeldsysteem. De boeren en groentetelers worden immers geconfronteerd met scherven van blikjes die zowel een probleem zijn bij het oogsten als een gevaar vormen voor de gezondheid van runderen.
Een brede meerderheid van parlementsleden van meerderheid en oppositie steunen de invoering van statiegeld.
Minister Demir verklaarde op 14 oktober dat ze de invoering van statiegeld op de tafel van de Vlaamse regering legt voor een beslissing voor het einde van dit jaar. Coalitiepartner CD&V en ook de oppositiepartijen Vooruit en Groen zijn al langer voorstanders van statiegeld. Demir overlegt ook op met haar Waalse en Brusselse collega’s, Céline Tellier en Alain Maron (beiden Ecolo) om statiegeld in te voeren in heel België.
In het Vlaams Parlement kregen ook Fost Plus en handelsfederatie Comeos het woord. Zij bleven zich verzetten tegen de invoering van het statiegeldsysteem met inname van lege drankverpakkingen in verkooppunten. Fost Plus CEO Wim Geens schoof een ‘integrale aanpak’ en een scansysteem naar voor waarbij de burger telkens zijn/haar verpakking moet scannen voor hij/zij ze in de blauwe zak of een vuilbak gooit.
Veel experten en parlementsleden wezen er op dat op dit moment nergens ter wereld een dergelijk scansysteem bestaat. De daarvoor nodige technologie moet nog onderzocht en ontwikkeld worden. Enkel voor het onderzoek stelde het bedrijfsleven eerder al daarvoor tot 2025 nodig te hebben, zonder garantie voor verdere ontwikkeling van de benodigde technologie. Daarnaast stelden parlementsleden vragen over risico’s voor privacy en fraude en betwijfelden ze of iedereen de nodige digitale vaardigheden heeft om met QR-codes aan de slag te gaan.
Volgens Nathalie De Greve, director Sustainability van Comeos is een statiegeldsysteem met terugname door winkels “bijzonder duur, oneerlijk, asociaal en ondergraaft het ook het succes van de blauwe zak”.
Vlaams minister voor Omgeving Zuhal Demir (N-VA) reageerde daarop dat ze de negatieve houding van handelsfederatie Comeos ten opzichte van inname in de verkooppunten afkeurt: “De techniek van de lange baan, zo doorzichtig. Verantwoordelijkheid als sector proberen ontlopen is gemakkelijk, maar het zal niet pakken”; schreef minister Zuhal Demir op Twitter.
Vergadering Commissie 18 oktober 2022
Vergadering Commissie 19 oktober 2022
Naast oudere metingen uit de Verenigde Staten (jaren ‘70 en ‘80) en Denemarken (2017), tonen de recente monitoringsresultaten uit Nederland (2018 – 2022) nu ook dat de invoering van statiegeld het aantal drankverpakkingen in het zwerfafval sterk terugdringt.
In de jaren ‘70 en ‘80 hebben de staten New York, Iowa, Maine, Michigan, Oregon en Vermont in de Verenigde Staten studies uitgevoerd, of hier opdracht toe gegeven, die de gevolgen van statiegeld op zwerfafval in kaart brengen door op dezelfde locaties het aantal blikjes en flesjes te tellen voor en na het invoeren van statiegeld.
Een federale analyse door het U.S. Government Accountability Office concludeerde dat deze onderzoeken onafhankelijk en grondig zijn uitgevoerd door de verschillende staten en samen bruikbaar zijn voor het beoordelen van het effect van statiegeld op zwerfafval. De methodologieën van de studies zijn niet helemaal hetzelfde, maar vergelijkbaar.
Uit deze studies bleek dat de invoering van statiegeld op drankverpakkingen leidde tot een afname van ongeveer 70-84% (in aantallen) van de desbetreffende drankverpakkingen in het zwerfafval langs de weg. De totale hoeveelheid zwerfvuil nam hierdoor af met 30 tot 45%.
Onderzoeksbureau CE Delft gebruikte deze resultaten in hun studie Kosten en effecten van statiegeld op kleine flesjes en blikjes (2017) om de effecten van statiegeld op de hoeveelheid flesjes en blikjes in het zwerfafval in te schatten. CE Delft heeft de resultaten van de Amerikaanse studies samengevat (zie onderstaande tabel).
Ook in Denemarken is data ingezameld die aantoont dat statiegeld een significant reducerend effect heeft op de aanwezigheid van statiegeldverpakkingen in het zwerfafval.
CE Delft (2017) concludeerde dat in Denemarken statiegeld leidde tot een vermindering van 70-90% van statiegeldblikjes in het zwerfafval. Ze verwijst naar drie verschillende Deense bronnen die inzicht geven in de verhouding blikjes in het zwerfafval met en zonder statiegeld. Deze reductiepercentages liggen in lijn met de Amerikaanse resultaten uit de jaren ‘70 en ‘80.
| Verklaring aanwezigheid blikjes zonder statiegeld in DenemarkenOndanks dat er in Denemarken al sinds 2002 statiegeld op blikjes zit, lagen er (vooral) blikjes zonder statiegeld in het zwerfafval. Dit betrof met name blikjes uit winkels net over de grens met Duitsland, die verpakkingen verkopen met speciale etiketten waar geen Duits (of Deens) statiegeld op zit. Volgens data ligt de verhouding tussen blikjes met en zonder statiegeld in Denemarken daardoor 50/50. Het aantal op de markt gebrachte Duitse verpakkingen (zonder statiegeld) bedraagt volgens een persbericht van de Law Office zo’n 600 tot 700 miljoen. Dit aantal is ongeveer gelijk aan het aantal statiegeldblikjes dat Dansk Retursystem rapporteert (650 miljoen stuks). |
In Denemarken verzamelt en telt een grote groep vrijwilligers jaarlijks blikjes uit het zwerfafval. Ze maken hierbij onderscheid tussen blikjes met en zonder statiegeld. CE Delft (2017) verwijst naar de destijds meest recente telling van 2016. Dat jaar werden in totaal meer dan 100.00 blikjes geraapt waarvan het 23% blikjes met statiegeld betrof en 77% blikjes zonder statiegeld. CE Delft (2017) berekende dat bij dezelfde consumptievolumes Deense en Duitse blikjes, de kans dat Deense blikjes in het zwerfafval belanden een factor 3,3 kleiner is dan Duitse blikjes zonder statiegeld (77%/23%). Dit zou overeenkomen met een reductiepercentage van ongeveer 70%.
| Berekening: stel dat er eerst 77 blikjes in het zwerfafval belanden, dan zijn het er na invoering van statiegeld nog maar 23 blikjes. Dit is een reductie van 54 blikjes. Dit komt overeen met een reductiepercentage van ongeveer 70% (54/77 is 70%). |
Dansk Retursystem, system operator van het Deense statiegeldsysteem, presenteerde aan CE Delft dat in het jaar 2014 80% van het aantal blikjes in het zwerfafval, blikjes zonder statiegeld betrof. CE Delft concludeerde dat volgens deze data de kans 4 maal groter dat een blikje zonder statiegeld zwerfafval wordt. Dit komt overeen met een reductiepercentage van 75%.
| Berekening: stel dat er eerst 80 blikjes in het zwerfafval belanden, dan zouden dit bij deze verhouding na invoering 20 zijn. Dit is een reductie met 60 stuks (80 minus 20) ofwel 75% (60/80 is 75%). |
CE Delft ontving meetgegevens over de jaren 2008-2018 van Danmarks Naturfrednings-forening, de organisatie die de jaarlijkse tellingen begeleiden. Gedurende deze periode zijn
er in totaal 1.520.781 blikjes geraapt, waarvan 162.995 met statiegeld (en dus 1.357.786 zonder statiegeld). Dit komt erop neer dat afgerond 90% van de blikjes in het zwerfafval, blikjes zonder statiegeld betreft. Volgens deze data is de kans 9 keer zo groot dat een blikjes zwerfafval wordt wanneer er geen statiegeld op zit. CE Delft berekende dat dit overeenkomt met een reductiepercentage van ongeveer 90%.
| Berekening: Voor invoering belanden er 90 blikjes in het zwerfafval, na invoering daalt het naar 10 bij deze verhouding. De afname is 80/90 ofwel (afgerond) 90%. |
Studiebureau CE Delft onderzocht in de studie Kosten en effecten van statiegeld op kleine flesjes en blikjes (2017) het effect van statiegeld op de hoeveelheid flesjes en blikjes in het zwerfafval. Zij onderzochten hiervoor de vermelde data uit de Verenigde Staten en Denemarken. Op basis van deze cijfers (en berekeningen gebaseerd op een eigen enquête door CE Delft uit 2001), baseerde CE Delft hun verwachting dat “door statiegeld het aantal blikjes en flesjes in het zwerfafval met 70 à 90% wordt gereduceerd”.
Op 10 maart 2018 maakte toenmalig staatssecretaris Stientje van Veldhoven bekend dat ze statiegeld in zou voeren op kleine plastic flesjes met water en frisdrank, tenzij het het bedrijfsleven zou lukken om tegen het najaar van 2020 (a) 90% van de kleine plastic flessen te recyclen en (b) het aandeel plastic flessen in het zwerfafval met 70-90% te verminderen. De 70-90% reductie in het zwerfafval was gebaseerd op verwachte resultaten van statiegeld uit de rapportage van CE Delft (2017) en dus de metingen uit de Verenigde Staten en Denemarken.
In het licht van de prestatieafspraak m.b.t. zwerfafvalreductie werd monitoring opgezet. Rijkswaterstaat rapporteert elk half jaar over het aantal plastic flesjes in het zwerfafval. Ze zijn gestart met het eerste half jaar van 2018. Vanaf de tweede meting (over de tweede helft van 2018) telde RWS ook het aantal blikjes in het zwerfafval en nam dit mee in de rapportage. Vanaf het rapport over de eerste helft van het jaar 2019 neemt Rijkswaterstaat ook de metingen van Zwerfinator Dirk Groot mee in hun rapportage. Rijkswaterstaat en Dirk Groot hanteren elk hun eigen methodiek.
Toen uit het rapport van Rijkswaterstaat in april 2020 bleek dat het de industrie niet ging lukken om het aandeel plastic flessen in het zwerfafval voor het najaar van 2020 met minstens 70% terug te dringen (het aantal plastic flesjes in het milieu was met 7% toegenomen), besloot toenmalig staatssecretaris Van Veldhoven op 24 april 2020 vroegtijdig om per 1 juli 2021 statiegeld in te voeren op kleine plastic flesjes met water en frisdrank.
Recycling Netwerk Benelux drong er destijds op aan dat de monitoring door Rijkswaterstaat van het aantal flesjes nog door zou lopen na de invoering van statiegeld op deze drankverpakkingen. Op deze manier zouden er nieuwe cijfers komen die inzicht geven in het effect van statiegeld op het aantal drankverpakkingen in het zwerfafval. Dit werd toegezegd.
De eerste resultaten na de invoering van statiegeld op 1 juli 2021 betrof de monitoring over de tweede helft van het jaar 2021. Op 3 januari 2022 communiceerde Zwerfinator Dirk Groot dat uit zijn onderzoek bleek dat het aandeel kleine plastic flesjes in het zwerfafval was afgenomen sinds de invoering van statiegeld. In het laatste kwartaal van 2021 registreerde hij 70,2% minder plastic flesjes per kilometer dan het gemiddelde van de laatste kwartalen van de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020.
De rapportage over de tweede helft van 2021 van Rijkswaterstaat (d.d. 15 februari 2022) werd op 5 april 2022 gecommuniceerd. Uit deze rapportage blijkt dat Rijkswaterstaat in de tweede helft van 2021 41% minder kleine plastic flesjes in het zwerfafval telde dan in de tweede helft van 2020.
Let op: er werd statiegeld ingevoerd op kleine plastic flesjes met frisdrank en water. Hierdoor vallen enkele andere categorieën kleine plastic flesjes buiten de statiegeldregeling, denk bijvoorbeeld aan zuivel en sappen. In beide bovenstaande metingen betreft het het reductiepercentage gemeten over alle kleine plastic flesjes.
De 70,2% vermindering zoals gemeten door Groot betreft het vierde kwartaal en de 41% reductie zoals gemeten door Rijkswaterstaat gaat over het derde en vierde kwartaal van 2021. De marge in de resultaten kan onder andere worden verklaard door het feit dat in het derde kwartaal er nog veel flesjes zonder statiegeld in het zwerfafval lagen en er werden ook nog (oude) flesjes zonder statiegeld verkocht. Producenten krijgen namelijk de tijd om hun oude voorraad zonder statiegeld nog te verkopen. Daarbij ruimt Groot de getelde drankverpakkingen in het zwerfafval ook op tijdens zijn metingen, waarmee hij voorkomt dat deze bij meerdere metingen worden meegeteld. Rijkswaterstaat telt slechts, en laat de drankverpakkingen liggen. Daardoor kunnen ‘oude’ flesjes, nog zonder statiegeld, meerdere malen in tellingen terugkeren. Dit vlakt het reductiepercentage wat uit.
Op 12 september 2022 publiceerde Zwerfinator Dirk Groot zijn rapport met monitoringsresultaten tot en met de eerste helft van het jaar 2022 – één jaar na de invoering van statiegeld. In dit rapport berekent Groot het reductiepercentage over de plastic flesjes binnen de categorie waar statiegeld op wordt geheven: frisdrank en waters. Uit zijn metingen blijkt dat er 76% minder plastic flesjes met water en frisdrank in het zwerfafval terecht waren gekomen.
Dit percentage van Groot is reeds toegespitst op de categorie water en frisdranken. De meting is echter alsnog ‘vervuild’ door flesjes zonder statiegeld. Denk bijvoorbeeld aan:
Het spreekt voor zich dat de statiegeldmaatregel op deze flesjes zonder statiegeld geen impact kan hebben – en dat ze daarom ook niet meegeteld moeten worden om het daadwerkelijke effect van statiegeld te meten.
Deze meest recente monitoringsrapportage van Groot is extra waardevol, omdat hij in zijn tellingen binnen de categorie frisdrank en water het aanvullende onderscheid maakt tussen de plastic flesjes mét en zonder statiegeld. Uit zijn metingen blijkt dat het aantal plastic flesjes voor frisdrank en water in het milieu mét statiegeld nu 1 per km is, terwijl het voor diezelfde groep dranken zónder statiegeld eerder 6,9 per km was. Het daadwerkelijke statiegeldeffect in Nederland komt dus neer op 85% minder plastic flesjes in het milieu.
De rapportage van Rijkswaterstaat over de eerste helft van 2022 laat vooralsnog op zich wachten.. De dataset van Groot zal hier wederom in worden meegenomen.
Er zijn twee belangrijke aantekeningen te maken bij de monitoringsresultaten over de eerste helft van 2022. Volgens de statiegeldwetgeving dient er statiegeld geheven te worden op kunststof flessen met water en frisdrank. Daarmee zijn andere dranken, zoals sappen en zuivel, in de praktijk uitgezonderd van de statiegeldwetgeving.
Op 24 januari 2022 oordeelde de Inspectie Leefmilieu en Transport ILT dat plastic flessen met sap waar water en suiker aan toe zijn gevoegd ook onder de statiegeldregeling vallen, omdat deze dranken wettelijk classificeren als een frisdrank. Dit besluit kwam als een reactie op een handhavingsverzoek van Recycling Netwerk, wie in november 2021 opmerkte dat tot die tijd veel van dit soort dranken (zoals nectars, (vruchten)sap, en multivitamines) zonder statiegeld in de schappen stond. Het bedrijfsleven kreeg 3 maanden de tijd om deze fout te corrigeren. Dit betekent feitelijk dat er vanaf april 2022 op meer flesjes statiegeld wordt geheven, omdat de statiegeldwetgeving vanaf dat moment beter werd nageleefd. Dit betekent dat de fractie flesjes die dankzij statiegeld minder in het zwerfafval belandt, is gegroeid.
Op 2 februari 2022 stelde Statiegeld Nederland het statiegeldsysteem open voor plastic flessen met 100% sap. Dranken die voor 100% uit sap bestaan, zijn nog steeds niet onderhevig aan de statiegeldwetgeving, maar wel kunnen producenten van sap vanaf die datum vrijwillig deelnemen aan het statiegeldsysteem (als de flessen voldoen aan de voorwaarden voor recycling zoals vermeld door Statiegeld Nederland). Deze openstelling maakt dat er op meer plastic flesjes statiegeld geheven kan worden. Albert Heijn communiceert op 12 mei 2022 te starten met statiegeldheffing op alle flessen met 100% sap van het Albert Heijn-merk. Het is niet duidelijk hoeveel producenten inmiddels statiegeld heffen op hun dranken en dus hoe groot de fractie van sappen is waar nu wél statiegeld op wordt geheven. Groot geeft in zijn meest recente rapport aan dat er in de eerste helft van 2022 wel een afname is te signaleren in het aantal flesjes met sap in het zwerfafval (-22%) maar dat dit binnen de bandbreedte valt van afwijkingen in voorgaande jaren.
Vanaf de tweede meting (over de tweede helft van 2018), neemt Rijkswaterstaat ook het aantal blikjes in het zwerfafval mee in haar monitoring. Uit de meest recente meting van Rijkswaterstaat over de tweede helft van 2021 blijkt een toename van 21% blikjes in het milieu. Dit staat in scherp contrast met de vastgestelde daling van flesjes met 41% uit hetzelfde Rijkswaterstaat rapport.
Per 31 december 2022 wordt er ook statiegeld geheven op de blikjes. De monitoringsrapportage over de eerste helft van 2023 zal daarmee ook inzicht geven in het effect van statiegeld op het aandeel blikjes in het zwerfafval.
In 2021 moest er nog meer dan 18 miljoen kilo zwerfvuil opgeruimd worden in Vlaanderen. Dat blijkt uit de cijfers van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij OVAM. De industrie is er dus niet in geslaagd om de daling van 20 procent te realiseren. Dit was vastgelegd in het Uitvoeringsplan Huishoudelijk en Gelijkaardig Bedrijfsafval 2016-2022, het Verpakkingenakkoord van 2018 en het Regeerakkoord van de Vlaamse Regering 2019-2024.
De Statiegeldalliantie reageerde deze ochtend meteen op het nieuws: ‘Van in het begin van haar ambtstermijn heeft minister Demir de industrie gewaarschuwd. Nu trekt ze de logische conclusie uit de slechte zwerfvuilcijfers en gaat ze over tot actie. Nadat het bedrijfsleven jaren de tijd kreeg om het zwerfafval op andere manieren te laten dalen, is het nu tijd voor statiegeld, het systeem dat al jaren succesvol is in Duitsland, Nederland en tientallen andere landen’.
In Vlaanderen bestaat meer dan een derde van het volume zwerfvuil uit plastic flessen en blikjes. Statiegeld kan het aantal flessen en blikjes in het zwerfvuil met 70 tot 90 procent verminderen. Een jaar na de invoering van statiegeld op flesjes in Nederland ligt er 76 procent minder in de natuur. Statiegeld leidt dus heel snel tot positief resultaat. Precies daarom voeren meer en meer Europese landen statiegeld in. Om statiegeld succesvol te maken, moet het zo eenvoudig mogelijk zijn voor klanten, met inzamelpunten in alle verkooppunten zoals nu gebeurt met glazen flesjes.
Minister Demir legt de invoering van statiegeld op de tafel van de Vlaamse regering. Coalitiepartner CD&V en ook de oppositiepartijen Vooruit en Groen zijn al langer voorstanders van statiegeld.
Demir nam ook contact op met haar Waalse en Brusselse collega’s, Céline Tellier en Alain Maron (beiden Ecolo) voor statiegeld in heel België. Zowel het Waalse als het Brusselse regeerakkoord voorzien de invoering van statiegeld in deze legislatuur. De milieucommissie van het Waals parlement hield maandenlang hoorzittingen en deed een werkbezoek aan het Nederlandse statiegeldsysteem. In het Waals parlement ontstaat er een consensus over de grenzen van meerderheid en oppositie.
De Statiegeldalliantie besluit in haar persbericht: ‘We moedigen de gewestregeringen aan om nog dit jaar de invoering van statiegeld te beslissen zoals minister Demir voorstelt. Nu is het zaak om een klantvriendelijk statiegeldsysteem op te zetten waarmee de mensen makkelijk hun flesjes en blikjes kunnen inleveren in de supermarkten en andere verkooppunten. Met stevige statiegelddecreten en een samenwerkingsakkoord kunnen we het zwerfvuil een flinke slag toebrengen’.
De Belgen zijn al bekend met de machines die glazen flessen, zoals voor bier, innemen in ruil voor statiegeld. Maar er is nog steeds geen statiegeld op blikjes en plastic flesjes.
Het opruimen van zwerfafval kost Wallonië elk jaar 84 miljoen euro. De bijdrage van de industrie beperkt zich tot 5 miljoen per jaar aan Fost Plus.
Uitzending woensdag 12 oktober om 20u15, live te volgen via https://t.co/z62vwDrywz
Teaser:
Investigation onderzoekt waarom statiegeld jarenlang werd geblokkeerd, terwijl andere landen wel toonden dat het werkt tegen zwerfvuil. Ze spreken daarvoor met Carlo Di Antonio, die in 2014 Waals milieuminister was en statiegeld wou invoeren, en uitlegt hoe de sector van drankenfabrikanten en supermarkten al sinds jaren weerstand biedt. Fost Plus investeerde naar eigen zeggen miljoenen in nieuwe sorteersystemen voor de uitgebreide blauwe zak.
De onderzoeksjournalisten van Investigation interviewen ook een veehouder die een koe verloor nadat ze scherven van een drankblikje opat. In Nederland ontmoeten ze Zwerfinator Dirk Groot die toont hoe het statiegeld in Nederland het aantal plastic flesjes in de natuur deed kelderen.
“De wind is aan het keren voor de sector. Statiegeld was nog nooit zo dichtbij”, schrijft journalist Quentin Ceuppens van de RTBF. Na lang aandringen ging Fost Plus in op zijn vraag voor een interview. Fost Plus CEO Wim Geens kondigt er een idee aan: “een numeriek systeem waarbij u het blik of de fles thuis scant met uw smartphone”. Daarmee wil Fost Plus vermijden dat de supermarkten de lege blikjes en flesjes moeten innemen, en de flesjes en blikjes in de blauwe zak houden. Nochtans werkt de inname in de supermarkten prima in alle landen met statiegeld, en ook in België voor bierflesjes. Het systeem dat Fost Plus voorstelt bestaat evenwel nog nergens.
Fragment uit het interview met Fost Plus CEO Wim Geens
Volledige uitzending: woensdag 12 oktober 2022 20u15, #Investigation, La Une, RTBF. Live te volgen op https://t.co/z62vwDrywz
Burgers, bedrijven, gemeenten en ngo’s uit heel Europa roepen de EU op om wetgeving aan te nemen die hergebruiksystemen ondersteunt voor verpakkingen. Zo dringen we het gebruik van grondstoffen, afval en vervuiling terug en creëren we een circulaire economie.
De overhandiging markeert een belangrijke mijlpaal van de #WeChooseReuse campagne. Meer dan 100.000 personen, 165 ngo’s, 300 bedrijven en 34 gemeenten ondertekenden de verbintenis #WeChooseReuse. Zij vragen dat het EU-beleid inspeelt op de groeiende vraag naar hergebruiksystemen in heel Europa.
Toename plastic verpakkingen
Plastic is één van de belangrijkste materialen bij eenmalige verpakkingen. De productie van verpakkingen en verpakkingsafval nam de afgelopen 20 jaar gestaag toe. In 2019 werd in Europa een record hoeveelheid van 178 kg verpakkingsafval per persoon geproduceerd.
Om dit groeiende probleem tegen te gaan, vraagt #WeChooseReuse aan nationale en EU-beleidsmakers om van hergebruik het nieuwe normaal te maken. Zo maken we de opschaling van hervul- en hergebruiksystemen zoals statiegeldsystemen mogelijk. We vragen ook dat het gebruik van bepaalde eenmalige verpakkingen wordt beperkt, vooral wanneer herbruikbare alternatieven voorhanden zijn.
Herziening Europese richtlijn ‘verpakkingen en verpakkingsafval’
De petitie is nu extra relevant want de Europese Commissie herziet momenteel de Richtlijn Verpakkingen en Verpakkingsafval, Packaging and Packaging Waste Directive ( PPWD). Die zal eisen stellen aan het ontwerp van verpakkingen en de vermindering van verpakkingen en verpakkingsafval. We verwachten de herziening eind november.
Break Free From Plastic en haar leden blijven erop aandringen dat de PPWD een rechtvaardige overgang naar hergebruiksystemen voor verpakkingen dient te ondersteunen door:
– een limiet te bepalen voor hoeveel verpakkingen op de markt gebracht worden
– bindende doelstellingen voor hergebruik
– economische stimulansen en steun voor hergebruik- en hervulsystemen.
Deze oproep wordt ook door Oostenrijk, Denemarken, Luxemburg, Nederland en Zweden gedeeld want die hebben eerder dit jaar de EU opgeroepen om ambitieuze hergebruikdoelstellingen vast te leggen in de PPWD.
#WeChooseReuse
Recycling Netwerk Benelux is een actief lid van de internationale Break Free From Plastic-beweging bestaande uit bijna 2000 leden.We zijn via Mission Reuse ook mede-organisator van de Europese #WeChooseReuse campagne. Mission Reuse, een project van Recycling Netwerk Benelux, Natuur & Milieu en Enviu, streeft naar versnelling van de transitie van wegwerp naar hergebruik in Nederland.