De afgelopen dagen is er vanuit alle hoeken van de samenleving gereageerd op de oorlog in Oekraïne. Veel mensen hebben een knoop in hun maag door de verschrikkelijke gebeurtenissen. In de eerste plaats natuurlijk om het leed dat de oorlog veroorzaakt onder de Oekraïners. Ook omdat dit, sinds de Tweede Wereldoorlog, het eerste gewapend conflict is binnen Europa met risico op uitbreiding naar het Europees grondgebied en daarbuiten.

Russisch gas

De Europese overheden hebben Rusland al verregaande sancties opgelegd. Zelf kunnen we als burgers ook wat doen voor Oekraïne dat weinig moeite kost en tegelijkertijd voor een lagere energierekening zorgt. Als iedereen de verwarming thuis 1°C lager zet, gebruiken we nationaal grofweg 1% minder aardgas. Daarmee verkleinen we onze afhankelijkheid van de Russische gasleverancier Gazprom. De media besteedt uitgebreid aandacht aan de rol van Gazprom als dé geldmachine waarmee de Russische president Poetin deze oorlog betaalt. Dus minder aardgasgebruik helpt om die geldkraan een beetje dicht te draaien. Van het Nederlandse gasgebruik komt 15% uit Rusland volgens Zembla.

Het gasverbruik van een gemiddeld Nederlands huishouden kost 104 euro per maand ofwel 1248 euro per jaar volgens United Consumers. De Nederlandse huishoudens kunnen per jaar 120 euro besparen door de verwarming een graad lager te zetten als ze thuis zijn berekende  Milieucentraal. Dat komt neer op 9,6% minder op de jaarlijkse gasrekening van huishoudens, ofwel ruim 1,2% minder op het hele Nederlands energieverbruik waaraan huishoudens volgens het Compendium van de Leefomgeving met 12,8% bijdragen.

Gas uit Groningen

Mocht Nederland de aardgascontracten met Gazprom (kunnen) opzeggen, dan heeft het lager zetten van de verwarming een gunstig bijeffect. Het voorkomt dat er ter compensatie meer gas uit Groningen moet komen. In Nederland leeft immers ook breed de wens om de Groningse gaskraan juist dicht in plaats van verder open te draaien.

Minder gebruik van aardgas en andere energievormen leidt ook tot minder uitstoot van het klimaatgas kooldioxide. Het nieuwste IPCC-rapport laat zien dat de gevolgen van klimaatverandering steeds zichtbaarder worden, en kettingreacties in gang zetten die steeds moeilijker te keren zijn. Dus ook vanuit die invalshoek is het een goed idee om minder gas te gebruiken.

Op de site van Milieucentraal staan diverse tips over hoe u, via het slim verwarmen van uw huis, minder gas kunt verbruiken en zo de Nederlandse afhankelijkheid van Gazprom kunt verminderen.

Afhankelijkheid van grondstoffen 

De huidige oorlog in Oekraïne legt opnieuw bloot hoe afhankelijk we als Nederland en Europa zijn geworden van buitenlandse grondstoffen. Bovendien leidt de winning en -verwerking van grondstoffen vaak tot uitbuiting, sociale conflicten en schade aan de natuur en het milieu in de herkomstregio’s. Nederland en Europa proberen via circulaire economiebeleid, wat eigenlijk gewoon grondstoffenbeleid is, de afhankelijkheid van te importeren grondstoffen en de daarmee gepaard gaande sociale, natuur, en milieu gevolgen te verminderen.

Recycling Netwerk Benelux (RNB) zet zich in voor beter circulaire economiebeleid gebaseerd op preventie, hergebruik en hoogwaardige recycling. Plastic verpakkingen zijn een terugkerend item omdat ze worden gemaakt uit aardgas en -olie, en vaak eindigen als zwerfafval in het milieu of de plastic soup in zee eindigt. Energiebesparing is in het werk van RNB wel belangrijk, maar geen focuspunt. We brengen bovenstaande echter graag onder de aandacht als kleine maar praktische bijdrage die we zelf als burgers kunnen leveren. Alle kleine beetjes helpen, ook in grote conflicten als deze.

Samen met de Break Free From Plastic Movement roepen we alle partijen op om te zoeken naar vreedzame oplossingen voor dit conflict. Oorlog en geweld kunnen nooit de oplossing zijn, omdat ze onlosmakelijk verbonden zijn met menselijke tragedies en de schending van mensenrechten op verschillende vlakken.

Als organisatie vinden we gerechtigheid, gelijkheid en vrede belangrijk. We vinden het noodzakelijk om in deze tijden onze solidariteit uit te spreken met iedereen die onderdrukking, geweld of angst ervaart, waar ook ter wereld.

#peaceforukraine #NoToWar

 

Deze resolutie vormt, naast het verminderen van de plasticvervuiling, ook een mooie kans om steviger in te zetten op minder grondstoffenverspilling door meer preventie, hergebruik en hoogwaardige recycling. Het aankomende verdrag kan zo de transitie naar een meer circulaire economie enorm versnellen. ‘’Het akkoord is natuurlijk fantastisch, maar het echte werk moet de komende jaren gebeuren in de onderhandelingen om tot een stevig verdrag te komen’’, zegt Rob Buurman, directeur Recycling Netwerk Benelux.

“We schrijven vandaag geschiedenis en jullie mogen allemaal trots zijn,” zei Espen Barth Eide, voorzitter van de VN-milieutop (UNEA). Onderhandelaars van 175 landen hebben een week lang in Nairobi (Kenia) gepraat over een gezamenlijke resolutie om de wereldwijd toenemende plasticvervuiling in te dammen, van de diepe oceaantroggen tot de hoogste bergtoppen. Een overgrote meerderheid van de landen stemde uiteindelijk voor deze resolutie, waarmee die overtuigend werd aangenomen.

Met de aangenomen resolutie zijn de landen  akkoord om tegen 2024 een verdrag tot stand te brengen. De bedoeling is om plasticvervuiling in al haar vormen aan te pakken, inclusief microplastics. De uitwerking zal worden vastgelegd tijdens latere besprekingen. De aangenomen resolutie roept landen op om een definitief verdrag op te stellen dat plastic voor eenmalig gebruik kan verbieden.

Wegwerpplastic, vooral voor verpakkingen, vormt de overgrote meerderheid van alle plastic producten in de wereld. Van al het plastic wordt 79% verbrand, slechts 9% gerecycled en de rest verdwijnt naar de vuilstort of belandt als zwerfafval in het milieu. Recycling Netwerk Benelux werkt samen met honderden andere internationale milieuorganisaties binnen Break Free From Plastic aan een toekomst zonder plasticvervuiling. Als gezamenlijke milieuorganisaties drongen we al lange tijd aan op een verdrag dat de hele levenscyclus van plastic aanpakt, van winning van grondstoffen, productie en ontwerp tot transport, gebruik, afvalpreventie- en beheer. De aangenomen resolutie geeft hier nu concreet uitzicht op.

“Dit baanbrekende besluit zet de toon voor een allesomvattende aanpak om de plasticvervuilingscrisis op te lossen,” zegt Von Hernandez, Global Coordinator bij Break Free From Plastic. “De erkenning dat dit probleem in de hele waardeketen van plastic moet worden aangepakt, is een overwinning voor organisaties en gemeenschappen die al jaren de confrontatie aangaan met de overtredingen en valse verhalen van de plasticindustrie.’’

Recycling Netwerk Benelux staat samen met de Break Free From Plastic-beweging klaar om een zinvolle bijdrage te leveren aan het vervolgproces en er mede voor te zorgen dat het resulterende verdrag de transitie naar een circulaire economie versnelt.

Buurman: “Preventie staat boven hergebruik, en hergebruik staat boven recycling op de zogenaamde R-ladder, die steeds vaker gebruikt wordt om tot een circulaire economie te komen. Preventie, ofwel het minder of efficiënter consumeren en produceren is natuurlijk het meest effectief. De productiekraan moet dicht, met name bij de plastics van fossiele grondstoffen. Daar pleit Recycling Netwerk Benelux al jaren voor. De resolutie geeft meer gewicht aan deze boodschap. Daarnaast zorgt hergebruik van producten voor substantieel minder plasticvervuiling en grondstoffenverspilling. Dat komt nu steeds hoger op de internationale agenda en dat is een goede ontwikkeling.’’

Samen met CBL en FNLI kondigde Afvalfonds Verpakkingen eind vorig jaar een plan aan voor de inzameling van blikjes in onbemande statiegeldmachines in de publieke ruimte, buiten de supermarkten om, omdat deze weigeren om naast glazen en plastic flessen ook de blikjes in te zamelen.

Cover assessment Eunomia over blikjes inzameling in publieke ruimteIn opdracht van Recycling Netwerk Benelux toetste het consultancybureau Eunomiabekend van haar werk voor de Europese Commissie, of het Afvalfonds Verpakkingen met dit plan aan de wettelijke targets zal voldoen: een operationeel inzamelsysteem tegen de deadline van de start van statiegeld op blikjes op 31 december 2022; en een retourpercentage van 90% blikjesinzameling halen tegen 2024.

De Tweede Kamer houdt op 10 maart een technische briefing en rondetafelgesprek over het plan van Afvalfonds.

Te veel blikjes verloren door consumentonvriendelijke opzet

“De doelstelling van 90% gescheiden inzameling bereiken, betekent de beste statiegeldsystemen ter wereld evenaren”, aldus Eunomia, en de beste systemen stellen mensen centraal omdat participatie uiteindelijk bepaalt of het systeem een succes wordt of niet. Na vergelijking met andere succesvolle statiegeldsystemen, concludeert Eunomia dat het plan van het Afvalfonds Verpakkingen onvoldoende consumentvriendelijk is om te verwachten dat een 90% retourpercentage wordt behaald.

Eunomia merkt op dat er wereldwijd geen enkel systeem is dat zonder inname bij supermarkten (return-to-retail) de wettelijk vereiste 90% inzameling haalt. Dat de klant zijn statiegeldflesjes in de supermarkt kan binnenbrengen, maar voor zijn blikjes ergens anders heen moet, is een unicum en maakt het systeem minder klantvriendelijk.

Bovendien breekt dit met bestaande routines. De voorkeur van 89% de Nederlandse consumenten is om ook blikjes naar de supermarkt terug te brengen. Eunomia schrijft dat dit parallelle systeem lastiger te begrijpen en te gebruiken zal zijn. Eunomia sluit zelfs niet uit dat mensen gedwongen hun statiegeld moeten opgeven.

Innamepunten

Het Afvalfonds Verpakkingen wil inzamelen in innamepunten op maximum 500 meter van de supermarkten. Eunomia schat dat de consument bij 20% van de supermarkten zo’n extra 4 minuten moet omlopen, en bij 40% minstens 2 minuten. Op de korte afstanden die consumenten in Nederland gemiddeld moeten afleggen richting de supermarkt, verwacht Eunomia dat deze extra afstand zal doorwegen voor consumenten. Daarbij heerst er ernstige twijfel of aan deze regel van 500 meter vastgehouden zal worden.

De 3.300 inzamelpunten die het Afvalfonds voorziet, liggen ver onder het aantal inzamelpunten bij statiegeldsystemen die retourpercentages van 90% behalen. Waar het Afvalfonds 2,5 statiegeldmachines en 1,9 inzamelpunten per 10.000 inwoners voorziet, ligt dit bijvoorbeeld in Duitsland op respectievelijk 5,3 statiegeldmachines en 16 inzamelpunten.

Eunomia haalt ook aan dat EY Parthenon al in 2019 in een studie in opdracht van de Nederlandse overheid berekende dat er ongeveer 12.000 innamelocaties in verkooppunten nodig zijn om een inzamelpercentage van 92-93% te bereiken.

Eunomia concludeert dat de combinatie van al deze risico’s waarschijnlijk “een cumulatief effect [zullen] hebben dat ertoe leidt dat er teveel blikjes ‘verloren’ zullen gaan om de doelstelling van 90% te halen”.

Problematisch om deadline te halen

Eunomia onderzocht ook of het Afvalfonds hun plan kan uitrollen tegen de start van het statiegeld op blikjes per 31 december 2022. Afvalfonds belooft voor die tijd 1.300 statiegeldmachines buiten de winkel en op high traffic locaties, en 1.500 aanvullende locaties gegarandeerd door supermarkten klaar voor gebruik te hebben.

Eunomia benoemt het gebrek aan uitwerking van het plan en het ontbreken van transparantie over de huidige stand van zaken, zelfs richting gemeenten aan wie het Afvalfonds een cruciale rol toebedeelt in de uitrol.

Het parallelle systeem van het Afvalfonds, met innamepunten op nieuwe locaties die geen eigendom zijn of onder toezicht staan van verkooppunten, brengt exceptionele uitdagingen met zich mee op het gebied van locatiebepaling, vergunningen, installatie, logistiek en onderhoud. Het is daardoor veel complexer dan uitrol in andere landen, of de eerdere uitbreiding naar kleine plastic flesjes.

De meest recente uitrol van een statiegeldsysteem in Europa was Litouwen. Ze werken met inname in supermarkten. Ze kennen dus al die specifieke knelpunten in verband met publieke ruimte niet. Toch deden ze er alsnog meer dan 12 maanden over om zo’n 1.000 statiegeldmachines te plaatsen in supermarkten.

Eunomia beschouwt het als problematisch om dit allemaal binnen de wettelijke termijn te regelen en geeft aan dat enkele geïnterviewde gemeentelijke deskundigen zelfs van mening zijn dat dit niet mogelijk is. Het is voor Eunomia duidelijk dat de deadline “erg uitdagend” is gezien de operationele opzet van het voorstel.

 

Het volledige rapport

Cover assessment Eunomia over blikjes inzameling in publieke ruimteEunomia. Deposit Return in the Netherlands – An assessment of the Afvalfonds proposal for beverage can collection in the public domain (PDF downwload)

 

In de media

Trouw, Onderzoeksbureau: Blikjes blijven zwerven als je ze niet in de supermarkt inzamelt, 3 maart 2022

BNNVARA, ‘Inzameldoel statiegeldblikjes niet haalbaar met huidig plan’, 3 maart 2022

Eunomia baseert zich in de toetsing op een internationale benchmark en interviews met Nederlandse deskundigen en mensen met praktijkervaring vanuit zowel de industrie (met kennis van statiegeldsystemen en de drankenmarkt) als gemeenten (met kennis van afvalmanagement, planning en gemeentelijke dienstverlening).

 

De bevindingen van Eunomia in het kort:

  1. Eunomia schat in dat het voorstel van het Afvalfonds onvoldoende consumentvriendelijk is om te verwachten dat de wettelijke 90% gescheiden inzameldoelstelling behaald kan worden. Afvalfonds maakt teveel keuzes die afbreuk doen aan de consumentvriendelijkheid en daarmee risico’s vormen die volgens Eunomia waarschijnlijk “een cumulatief effect [zullen] hebben dat ertoe leidt dat er teveel blikjes ‘verloren’ zullen gaan om de doelstelling van 90% te halen”;
  2. Wat betreft de wettelijke deadline van 31 december 2022 concludeert Eunomia dat zij het als zeer problematisch beschouwen om alles voor dit parallelle en complexe systeem binnen de wettelijke termijn te regelen. Het gebrek aan uitwerking van het Afvalfondsplan en het ontbreken van transparantie over de huidige stand van zaken maakte het beantwoorden van deze vraag wat lastiger, maar alsnog voelt Eunomia zich zeker genoeg om dit te zeggen.

Het volledige rapport

Cover assessment Eunomia over blikjes inzameling in publieke ruimteEunomia. Deposit Return in the Netherlands – An assessment of the Afvalfonds proposal for beverage can collection in the public domain (PDF downwload)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aanleiding studie Eunomia

Voormalig staatssecretaris Stientje van Veldhoven besloot op 3 februari 2021 dat er vanaf 31 december 2022 statiegeld zit op de blikjes en er een inzamelsysteem operatief moet zijn waarmee 90% van de blikjes gescheiden ingezameld wordt. Omdat supermarkten weigeren blikjes in hun winkels in te zamelen, publiceerde het Afvalfonds (vertegenwoordiger van het verpakkend bedrijfsleven) op 14 december 2021 een alternatief plan: ze willen de statiegeldblikjes buiten de supermarkten om inzamelen via statiegeldmachines in de publieke ruimte.

 

Diverse stakeholders, waaronder de milieubeweging, Tweede Kamerleden, Consumentenbond en Metaal Verpakkingen Nederland, kwamen met kritische reacties en vragen op het plan van Afvalfonds om de blikjes in de publieke ruimte in te zamelen. Inmiddels hebben ook VNG en NVRD meer nadrukkelijk hun zorgen geuit. Mede daarom heeft milieuorganisatie Recycling Netwerk een doorlichting van het Afvalfonds-plan gevraagd aan internationaal onderzoeksbureau Eunomia, bekend van hun werk op het thema circulaire economie en onderzoek voor de Europese Commissie. In dit persbericht geven we een samenvatting van de belangrijkste bevindingen.

 

Hoofdpunten plan Afvalfonds

Het Afvalfonds publiceerde in december 2021 hun plan voor inzameling van blikjes middels statiegeldmachines in de buitenruimte. De hoofdpunten van dit plan zijn als volgt:

 

Methodologie Eunomia

Eunomia Research en Consulting heeft uitgebreide ervaring met statiegeld in landen over de hele wereld en heeft gewerkt met overheden, fabrikanten, detailhandelaars, systeembeheerders en NGO’s. Voor dit rapport heeft Eunomia naast hun eigen rijke kennis, ook gerichte interviews gehouden met Nederlandse deskundigen en mensen met praktijkervaring, met inbegrip van zowel “industrie”-perspectieven (een categorie interviewees met expertise en inzicht in statiegeldvoorziening en de Nederlandse drankenmarkt) en “gemeentelijke” perspectieven (een categorie interviewees met expertise en inzicht in afvalmanagement, planning en gemeentelijke dienstverlening).

 

De overgrote meerderheid van de geïnterviewden verkozen anoniem te blijven. Deze verzoeken worden in het hele verslag gerespecteerd en beperkt Eunomia in sommige gevallen de mogelijkheid om specifieke informatie en bronnen met betrekking tot de Nederlandse context te geven. De inbreng van de Nederlandse interviewees is door Eunomia gebruikt om hun eigen internationale kennis en ervaring te toetsen aan de Nederlandse context en om unieke uitdagingen of kansen in de Nederlandse context uit te lichten.

 

Belangrijkste bevindingen Eunomia 

Eunomia onderzocht allereerst hoe waarschijnlijk het is dat met de opzet voor inzameling buiten de supermarkten van Afvalfonds de wettelijke doelstelling van 90% gescheiden inzameling voor blikjes tegen 2024 gehaald wordt. “De doelstelling van 90% gescheiden inzameling bereiken, betekent de beste statiegeldsystemen ter wereld evenaren”, aldus Eunomia. Een inzameltarget van 90%, betekent dat er slechts 1 op de 10 blikjes buiten het systeem mag vallen. “Goed presterende statiegeldsystemen stellen mensen centraal, omdat publieke participatie bepaalt of een statiegeldsysteem een succes wordt of faalt”.

 

Voor deze hoofdvraag legde Eunomia daarom het plan van het Afvalfonds langs de kenmerken van statiegeldsystemen met een retourpercentage van 90% of meer.

 

Deze kenmerken zijn:

 

Geen enkele factor bepaalt op zichzelf staand de werking van het statiegeldsysteem. Het is de combinatie van en het samenspel tussen deze factoren dat bepaalt hoe overtuigend gebruiksvriendelijk het systeem is en dat bepaalt of de 90% gescheiden inzameling behaald kan worden.

 

De minimumhoogte van het statiegeldbedrag is wettelijk vastgesteld op 0,15 euro en dit wordt gehanteerd voor de blikjes. Omdat het statiegeldbedrag afgezet tegen de internationale context niet laag maar ook niet hoog is, zijn de andere factoren doorslaggevend.

 

Hier signaleert Eunomia enkele substantiële risico’s voor het behalen van de inzameldoelstelling.

Allereerst ligt het aantal inzamelpunten in het Afvalfonds plan ver onder het aantal inzamelpunten bij statiegeldsystemen die 90% retourpercentages halen, zie tabel 5-1. Het plan van Afvalfonds voorziet 2,5 statiegeldmachines en 1,9 aantal inzamelpunten per 10.000 inwoners. Ter vergelijking: in Duitsland zijn er 5,3 statiegeldmachines en 16 innamepunten per 10.000 inwoners. Dit betekent dat het plan van het Afvalfonds mensen significant minder gelegenheid geeft om hun blikjes in te leveren in ruil voor het statiegeld dat zij hebben betaald bij aankoop.

 

Eunomia verwijst bovendien naar een eerdere studie van EY Parthenon (2019) over systeeminrichting voor kleine plastic flesjes in opdracht van de Nederlandse overheid, waarin EY concludeert dat er met ongeveer 12.000 innamelocaties in verkooppunten een inzamelpercentage van 92-93% bereikt zou worden. Dit bevestigt de analyse van Eunomia dat het lage aantal inzamelpunten in het plan van het Afvalfonds een risico vormt voor het behalen van de 90% inzameldoelstelling, niet alleen in verhouding tot de praktijk in het buitenland, maar ook in de eerder onderzochte Nederlandse context.

 

De vrijwillige innamepunten, welke een groot onderdeel vormen van het Afvalfondsplan, kwalificeren volgens door Eunomia niet als onderdeel van het statiegeldsysteem, eenvoudigweg omdat mensen daar geen statiegeld terug krijgen en deze punten dus niet de economische incentive bieden om je blikje weer in te leveren. Zelfs wanneer ze wel worden meegerekend, is de dichtheid van het inzamelnetwerk nog steeds “veel lager” dan in statiegeldsystemen met een retourpercentage van 90% of meer.

 

Los van de aantallen, werpt ook de locatie van de inzamelpunten een drempel op voor consumentenparticipatie. ‘Return-to-retail’, oftewel inzameling in verkooppunten zoals supermarkten, scoort vanwege de consumentvriendelijkheid internationaal kwantitatief beter op inzameling dan systemen waarbij mensen naar een andere locatie moeten. Bovendien is er wereldwijd geen enkel statiegeldsysteem dat zonder return-to-retail een 90% retourpercentage behaald (zie figuur 3-3). Oftewel: alleen statiegeldsystemen met inzameling in verkooppunten halen retourpercentages van 90% zoals wettelijk is voorgeschreven in Nederland.

 

Eunomia concludeert dat het plan van het Afvalfonds om statiegeldmachines “in de buurt van de supermarkt” te zetten, qua consumentvriendelijkheid niet vergeleken kan worden met terugname in supermarkten. Zo zijn de statiegeldmachines in de publieke ruimte onbemand wat betekent dat er niemand is die in het geval van foutmeldingen het probleem snel kan verhelpen, wat normaliter het supermarktpersoneel snel kan oppakken. Eunomia stipt ook aan dat consumenten voor de blikjes volgens het Afvalfondsplan zullen moeten omlopen in plaats van dat ze deze inleveren waar ze toch al komen: de supermarkt. Uit expert interviews die Eunomia heeft afgenomen blijkt bovendien dat er twijfels bestaan of het in de praktijk mogelijk is om door heel Nederland de ‘maximaal 500 meter tot de centrale supermarkt’-doelstelling zoals door Afvalfonds gecommuniceerd te garanderen, wat het ongemak voor de consument verder zal vergroten.

 

Daarnaast weegt Eunomia ook de gewoontes en voorkeur van de Nederlandse consument mee. Eunomia benadrukt hierin dat Nederlandse consumenten al de gewoonte hebben ontwikkeld om hun drankverpakkingen met statiegeld terug te brengen naar de supermarkt. Volgens een uitvraag van Consumentenbond geeft 89% van de Nederlandse consumenten bovendien de (sterke) voorkeur om zowel blikjes als flesjes terug te brengen naar de verkooppunten. Afwijken van deze gewoontes en voorkeur zet de consumentvriendelijkheid en daarmee -participatie onder druk.

 

Tot slot benadrukt Eunomia dat er geen enkel ander statiegeldsysteem bestaat waarbij de consument voor verschillende verpakkingen naar verschillende locaties moet. Zelfs in geval van gefaseerde invoering, zoals in Nederland, kan de consument normaliter alle drankverpakkingen met statiegeld op dezelfde inzamelpunten weer inleveren in ruil voor statiegeld. Het feit dat volgens Afvalfonds de consument voor verschillende drankverpakkingen naar verschillende locaties moet, maakt het systeem minder gebruiksvriendelijk en gaat bovendien in tegen bestaande routines.

 

Goede informerende en motiverende communicatie over het systeem wordt bemoeilijkt door de aangebrachte complexiteit. Eunomia noemt hier bijvoorbeeld het feit dat consumenten voor de blikjes naar een andere locatie dan de plastic flessen en glazen bierflessen gestuurd moeten worden. Ook wijst het studiebureau er op dat dit plan geen nationaal coherent systeem voor de blikjes tot stand brengt, omdat de inrichting “hyper-lokaal” zal zijn vanwege het moeten vinden van geschikte locaties op gemeentelijk niveau. Dit werpt serieuze barrières op voor het opzetten van een nationale communicatiecampagne. Het feit dat het plan van het Afvalfonds een gefaseerde uitrol voorziet, betekent bovendien dat de communicatie over tijd weer moet worden aangepast en op verschillende momenten in moet zetten op nieuw consumentengedrag.

 

Waar een consistent en eenvoudig systeem het gemakkelijk maakt om de consument te informeren en activeren, voorziet Eunomia dat het plan van het Afvalfonds ertoe zal leiden dat de consument het statiegeldsysteem lastig te begrijpen en gebruiken vindt. Dit kan de bereidheid onder consumenten om deel te nemen aan het statiegeldsysteem beschadigen.

 

Omdat mensen een ‘buitensporige inspanning’ moeten leveren om hun statiegeld terug te krijgen, sluit Eunomia zelfs niet uit dat sommige mensen gedwongen hun statiegeld moeten opgeven. Dit betekent dat zij wel 0,15 euro betalen bij aankoop van een blikje, maar deze 0,15 euro niet terug krijgen en dus verlies draaien vanwege de ontoegankelijkheid van het systeem. Het betaalde statiegeld van niet-ingeleverde blikjes blijft in het statiegeldsysteem zitten. Dit zou betekenen dat het bedrijfsleven hier financieel beter van wordt. Dit is oneerlijk richting de consument en kan publiek draagvlak voor statiegeld nog verder doen afnemen.

 

Naast de vergelijking met goed-functionerende statiegeldsystemen, heeft Eunomia ook nog een gedragsanalyse uitgevoerd van de factoren die deelname van de individuele consument aan het statiegeldsysteem bepalen. Ze maakten gebruik van de COM-B model waarbij er van uit wordt gegaan dat ‘Capability’, ‘Opportunity’ en ‘Motivation’ gezamenlijk zullen leiden tot ‘Behaviour’. In dit geval ging de COM-B analyse in op hoe de inrichting van een statiegeldsysteem het vermogen, de mogelijkheden en motivatie kan beïnvloeden om zo effectieve gedragsverandering te realiseren. In een goed systeem zijn er weinig tot geen barrières voor mensen om deel te nemen en wordt goed gedrag gestimuleerd (zie tabel 4-1). Uiteindelijk zullen al deze factoren elkaar positief beïnvloeden.

 

 

 

Het omgekeerde is echter ook waar: barrières voor deelname of eerdere slechte ervaringen kunnen de motivatie ondermijnen. De COM-B de analyse bevestigde de bevindingen van de internationale vergelijking met goed-functionerende systemen. Ook hier wordt het belang benadrukt van het versterken van bepaalde gewoonten (in plaats van er van af te wijken), het opzetten van een consistent systeem (in plaats van een parallel systeem voor alleen blikjes), en dat het gevaarlijk is om volledig te vertrouwen op puur alleen de economische incentive van het statiegeldbedrag.

 

Eunomia signaleert dat alle keuzes die door het Afvalfonds zijn gemaakt op bovenstaande aspecten afbreuk doen aan het bereiken van het niveau van consumentvriendelijkheid dat nodig is om maximale consumentenparticipatie te garanderen. Aangezien hoge inzamelcijfers alleen bereikt kunnen worden door zeer hoge consumentenparticipatie vormt dit een groot risico voor het behalen van de 90% gescheiden inzameldoelstelling. Eunomia concludeert: “Van sommige van deze risico’s kan worden verwacht dat zij de haalbaarheid van de doelstelling van 90% in gevaar brengen, maar in combinatie met elkaar zullen zij volgens ons een cumulatief effect hebben dat er waarschijnlijk toe leidt dat er te veel blikjes “verloren” zullen gaan om de doelstelling van 90% te halen”.

 

Ten tweede keek Eunomia of het aannemelijk is dat het systeem tegen de wettelijke deadline van 31 december 2023 operationeel zal zijn. Hierin is uitgegaan van de gefaseerde opzet zoals gecommuniceerd door het Afvalfonds, waarbij er op de startdatum 1.300 statiegeldmachines buiten de winkel en op high traffic locaties staan en 1.500 aanvullende locaties worden gegarandeerd door supermarkten.

 

Eunomia benadrukt dat het gebrek aan uitwerking van het plan van het Afvalfonds en het ontbreken van transparantie over de huidige stand van zaken het lastig maakt om in te schatten of de deadline van 31 december wordt gehaald, maar dat de deadline duidelijk erg uitdagend is gezien de operationele opzet van het voorstel. 

 

Eunomia heeft voor verschillende te ondernemen stappen vóór 31 december 2022 het kritieke pad uiteengezet, gebaseerd op tijdlijnen van andere statiegeldsystemen, zodat dit als maatstaf  kan fungeren voor het Afvalfonds voorstel. Ze gaan in op: het aanwijzen van een systeembeheerder; de aanschaf en het installeren van statiegeldmachines; het regelen van transport en logistiek; het opzetten van systemen voor tellen, sorteren en in balen persen; het vormgeven van IT systemen; aanpassen van de blikjes voorraad; en communicatie. De analyse is aangevuld met informatie verkregen vanuit interviews met perspectieven vanuit de industrie en gemeenten.

 

Zowel de internationale vergelijking als de interviews met deskundigen wijzen op een aantal kritieke paden tussen nu en de deadline die moeilijk te halen zullen zijn. De meest recente uitrol van een statiegeldsysteem in Europa was Litouwen. Zij zetten een standaard return-to-retail systeem op, waardoor zij niet met de unieke uitdagingen op het gebied van locatiebepaling, vergunningen, installatie, logistiek en onderhoud te maken hadden. Alsnog deden zij er meer dan 12 maanden over om zo’n 1.000 statiegeldmachines te plaatsen.

 

“Het Afvalfonds voorstel heeft een aantal kenmerken die unieke uitdagingen stellen voor het opzetten van het operationele systeem, in vergelijking met internationale statiegeldsystemen waar wij bekend mee zijn”, aldus Eunomia. Ook geeft Eunomia aan dat het voorstel van het Afvalfonds voor de blikjes ook vanuit operationeel oogpunt veel complexer is dan bijvoorbeeld de uitbreiding naar de kleine plastic flesjes, omdat er voor de blikjes is gekozen een volledig nieuw systeem op te zetten waarbij, naar het lijkt, geen gebruik wordt gemaakt van bestaande infrastructuur of systemen. Bij de kleine flesjes werd gebruik gemaakt van reeds bestaande inzamellocaties, infrastructuur en logistiek voor grote plastic flessen, waar supermarkten al een grote rol in speelden. Hierdoor was er minder werk nodig en werden gedeelten van de operationele verantwoordelijkheid gedelegeerd naar de supermarkten.

 

Het onderzoeksbureau verwijst als unieke uitdaging bijvoorbeeld naar de installatie van statiegeldmachines op nieuwe locaties die geen eigendom zijn of onder toezicht staan van verkooppunten, wat uitdagingen met zich meebrengt op het gebied van installatie, logistiek en onderhoud die moeilijker zijn dan in de internationale praktijk.

 

Het Afvalfonds wil aanspraak maken op de zogenaamde ‘kruimelregeling’ om het vergunningentraject te versnellen. Gemeentelijke experts die Eunomia heeft geïnterviewd zijn echter van mening dat zowel juridisch als operationeel gezien, er een formeel vergunningentraject dient worden doorlopen. Belangrijker nog: ongeacht welke vergunningsprocedure formeel wordt gevolgd, de medewerking van gemeenten is nodig en dit gaat hoe dan ook tijd in beslag nemen. Er moet onder meer gekeken worden naar welke locaties geschikt zijn, de mogelijkheden voor het aanleveren van stroom in de publieke ruimte, de mening van omwonenden, (juridische) restricties betreffende afvalinzameling en of het inzamelpunt past binnen de lange termijn visie van de desbetreffende publieke ruimte. Om dit allemaal binnen de wettelijke termijn te regelen, beschouwt Eunomia als problematisch, en enkele geïnterviewde gemeenten geven aan te denken dat niet mogelijk is. Uit interviews blijkt bovendien dat gemeenten, die dus belangrijke stakeholders zijn bij de uitrol van dit systeem, niet weten wat er van hen gevraagd zal worden of voor wanneer.

 

Ook het kritieke pad voor de aankoop van statiegeldmachines geeft reden tot bezorgdheid. Eunomia signaleert dat er op internationale schaal problemen zijn met de supply chain, wat ertoe kan leiden dat het aanleveren van statiegeldmachines langer duurt. Bovendien zijn er mogelijk extra technische vereisten voor deze machines aangezien ze in de buitenlucht komen te staan. Ook hier is nog niet duidelijk hoe ver het Afvalfonds is met de uitrol.

 

“Gebaseerd op de internationale benchmarking zou men kunnen afleiden dat er 12 maanden nodig zijn voor het voorstel van het Afvalfonds, maar de complexe aard van het plan zoals hierboven beschreven maakt de opzet mogelijk meer uitdagend”, zegt Eunomia. Uit de internationale benchmark heeft Eunomia enkele kritieke paden geïdentificeerd waar al mee gestart had moeten zijn, of die zeer spoedig moeten starten. Deze paden zijn: aanschaf van statiegeldmachines en het opzetten van transport en logistiek (geschat op 9 maanden); voorzien van centrale infrastructuur zoals telcentra (geschat op 12 maanden); voorzien van IT-systemen (geschat op 6 maanden); en ontwikkeling en starten met communicatie richting consumenten (starten minstens 5 maanden voorafgaand aan lancering).

 

Eunomia waarschuwt dat in veel gevallen dergelijke technische en operationele problemen achter de schermen door zullen werken richting de consument, wat participatie en daarmee het halen van de 90% gescheiden inzameling negatief zal beïnvloeden. In het geval van inname in verkooppunten, is het bijvoorbeeld gebruikelijk dat er tijdelijk handmatig wordt ingenomen bij de servicebalie in geval de operationele uitrol achterblijft. Dat is bij deze onbemande statiegeldmachines in de buitenruimte niet mogelijk. Er wordt een fallback plan genoemd in het plan van het Afvalfonds, maar wat dit betekent is onduidelijk. Dit baart de geïnterviewden uit zowel de industrie als gemeenten zorgen.

 

Het voorstel van het Afvalfonds suggereert dat inleverpunten “dichtbij de supermarkt” een groter

anti-zwerfafval effect kunnen hebben dan in de supermarkt, omdat ze meer “op straat” zijn geplaatst en langer open zijn. Eunomia concludeert dat dit extra zwerfvuilbestrijdingseffect onwaarschijnlijk is. Sterker nog: enkele geïnterviewden zijn juist bezorgd dat deze systeeminrichting tot meer zwerfafval zal leiden rondom de onbemande statiegeldmachines in de openbare ruimte.

 

Het Afvalfonds geeft als bijkomende reden om deze inzamelpunten buiten de supermarkt op te zetten dat zij een eerste stap zijn richting ‘circulaire hubs’ waar in de toekomst ook andere materiaalstromen ingezameld kunnen worden (opschaling).

 

Alle interviewees met wie Eunomia gesproken, waren voorstander van statiegeld op drankblikjes. Allemaal zijn zij ook overtuigd van de noodzaak van een samenhangende ‘recycling visie’ in Nederland. Om die reden hebben zij allen het concept van ‘circulaire hubs’ serieus in overweging genomen.

 

Het is echter de koppeling van het huidige plan voor statiegeld op blikjes (wat op zeer korte termijn gerealiseerd moet worden) met het idee van circulaire hubs dat aanleiding geeft tot bezorgdheid. De ondervraagden waren vaak van mening dat het ‘circulaire hubs’-idee onvoldoende was uitgewerkt en in zijn huidige vorm risico’s met zich meebrengt. Wanneer dit plan wordt uitgevoerd zoals door het Afvalfonds voorgesteld en de eerste ervaring van mensen met statiegeld voor de blikjes niet positief is, ondermijnt dit niet alleen het draagvlak voor statiegeld maar ook voor het concept van ‘circulaire hubs’.

Lees hier het hele rapport
Eunomia. Deposit Return in the Netherlands – An assessment of the Afvalfonds proposal for beverage can collection in the public domain (PDF downwload)

De VNG stuurde deze brief ook naar staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat Vivianne Heijnen.

“Er komt meer en meer publieke weerstand tegen het Afvalfondsplan. En terecht. Maak het toch niet moeilijker dan het is. We hebben een functionerend statiegeldsysteem dat plastic flessen en glazen bierflesjes inzamelt. Zamel de blikjes gewoon in zoals jullie alle andere statiegeldverpakkingen inzamelen: in de supermarkten”, zegt milieuorganisatie Recycling Netwerk daarop richting het Afvalfonds.

Ook de VNG roept op om de inzameling van blikjes binnen de keten te organiseren. Ze wijst hierbij terecht op de schaarse publieke ruimte. De VNG verwacht  dat de innamepunten vervuiling zullen aantrekken. Bewoners zullen daar zich aan storen. Het zal de gemeenten extra opruimwerk kosten. VNG geeft in haar brief nogmaals aan wel voorstander te zijn van de maatregel statiegeld op blikjes. Maar de VNG vindt de inrichting van het systeem zoals voorgesteld door het Afvalfonds “onwenselijk” en “onhaalbaar”.

 

Klantonvriendelijk

Supermarkt statiegeld Credits-victoriano-izquierdo-Orcw3QahuS0-unsplash

Photo credits: Victoriano Izquierdo

Toen het kabinet op 3 februari 2021 besliste om ook statiegeld op blikjes in te voeren, verwachtte iedereen dat de consument deze gewoon op dezelfde plek als de flesjes zou kunnen inleveren: in de verkooppunten. Maar het Afvalfonds kwam zo’n 11 maanden later met een onnodig complex en consumentonvriendelijk plan op de proppen. Afvalfonds wil de blikjes buiten de supermarkt om inzamelen: in zogenaamde ‘circulaire hubs’ in de openbare ruimte.

Er kwamen veel  kritische reacties en vragen, vanuit onder andere de milieubeweging, Tweede Kamerleden, Consumentenbond en Metaal Verpakkingen Nederland. Mede daarom heeft milieuorganisatie Recycling Netwerk een doorlichting van het Afvalfonds-plan gevraagd aan internationaal onderzoeksbureau Eunomia. De resultaten daarvan worden binnenkort openbaar gemaakt.

 

Vragen in Tweede Kamer

Het Buitenhof, Den Haag, Nederland - Photo Credits Ruddy Media / Unsplash

Ook Tweede Kamerleden stellen steeds meer vragen over de aanpak van het Afvalfonds. Er zijn minder dan 11 maanden over tot de wettelijke deadline van 31 december 2022. Daarom vraagt de Tweede Kamer dat het Afvalfonds uitleg komt geven. Dat gebeurt in een technische briefing in de Commissie Circulaire Economie op 10 maart, gevolgd door een rondetafelgesprek met meerdere stakeholders.

“(Het is) belangrijk dat er een statiegeldsysteem komt dat écht werkt, zodat zwerfafval wordt voorkomen. Maar het plan dat er nu ligt om statiegeldblikjes in te nemen in publieke ruimte stuit op steeds meer verzet. Op 10 maart hebben we een rondetafelgesprek hierover”, aldus Tweede Kamerlid voor Partij voor de Dieren Eva van Esch.

Recycling Netwerk besluit: “We hopen dat het Afvalfonds tegen die tijd het idee van statiegeldmachines in de publieke ruimte heeft opgeborgen, en kan garanderen aan de Tweede Kamer dat de wettelijke inzamelnorm gehaald wordt met een logisch, efficiënt en klantvriendelijk systeem, namelijk de inzameling in de supermarkten zelf”.

 

In de media

AfvalOnline, Gemeenten vinden statiegeldplan Afvalfonds “nagenoeg onhaalbaar”, 24 februari 2022

Adformatie, ‘Landelijke Opschoondag is schaamlap voor tekortschietende retail en FMCG’, 25 februari 2022

Milieuorganisatie Recycling Netwerk is erg blij met deze ontwikkeling. “Dit betekent dat er op meer plastic flessen statiegeld komt en dit gaat verspilling van grondstoffen en milieuvervuiling tegen. We drongen er al jaren op aan. We zijn blij dat deze logische stap vandaag genomen is”, aldus Recycling Netwerk.

Het statiegeldbesluit van 2020 stelde dat er alleen statiegeld geheven moest worden op plastic flessen met frisdrank en water, waardoor flessen met sap zijn uitgezonderd van de wettelijke verplichting. Recycling Netwerk protesteerde hier vanaf het begin tegen. Sapflessen vormen samen een groot marktaandeel. Landen als Denemarken en Finland tonen bovendien aan dat sap prima mee kan draaien in een statiegeldsysteem. Consumentenprogramma Kassa van BNNVARA besteedde er enkele uitzendingen aan, omdat deze uitzondering ook tot verwarring en onbegrip leidde onder consumenten.

Afgelopen november diende Recycling Netwerk Benelux een handhavingsverzoek in bij de Inspectie van Leefomgeving en Transport (ILT), omdat er veel dranken zonder statiegeld in de schappen stonden die een sap leken te zijn, maar die eigenlijk onder de wettelijke definitie van frisdrank vallen: een drank met een bestanddeel sap, met daaraan water en suiker toegevoegd. In januari gaf de ILT ons gelijk. Met deze uitspraak moesten de drankenproducenten en supermarkten ook statiegeld invoeren op alle sappen waaraan water en suiker was toegevoegd. Dit is een meer correcte toepassing van de statiegeldwet, en betekent dat er in de praktijk op meer plastic flessen statiegeld komt.

We hebben bij deze uitspraak al aangekaart dat de uitzondering voor sappen nu helemaal geen steek meer hield. Bovendien is het voor het milieu nodig dat Nederland gaat naar statiegeld op alle drankverpakkingen, zonder onderscheid of uitzonderingen op basis van de inhoud van de verpakking. “De verpakkingen vervuilen het milieu, los van welke drank erin heeft gezeten. Dus haal die ongefundeerde uitzondering voor sap er gewoon uit” concludeerden we toen.

Ook vanuit de politiek werd hierom gevraagd, het meest recent door GroenLinks die een motie indiende om de uitzondering voor sappen uit de wetgeving te halen. De staatssecretaris ontraadde deze motie met verwijzing naar de evaluatie van het statiegeldsysteem in 2024.

Sapproducent Innocent voerde vanaf de start van statiegeld op kleine plastic flesjes campagne om bij het statiegeldsysteem te mogen. Zij kregen van de staatssecretaris te horen dat ze vrijwillig mochten aansluiten, maar moesten wachten op toestemming van Statiegeld Nederland.

Alle aandacht voor het onderwerp en de breed maatschappelijke druk heeft duidelijk alsnog zijn vruchten afgeworpen. Vandaag kondigde Raymond Gianotten, directeur bij Statiegeld Nederland, aan dat producenten van sap vanaf nu vrijwillig deel kunnen nemen aan het systeem. Supermarkt Albert Heijn reageert als eerste supermarkt dat zij binnenkort op al haar plastic flessen met sap ook statiegeld zal invoeren om het overzichtelijk te houden voor de consument.

Recycling Netwerk is blij met deze logische stap in het statiegelddossier en bedankt alle actoren die hebben meegeholpen dit voor elkaar te krijgen.

Tweederde van de consumenten vindt de hoeveelheid verzendmaterialen voor pakketten vervelend. Ongemerkt echter krijgen ze ook veel papier en plastic via de gewone brievenbuspost binnen. Jaarlijks krijgen consumenten zelfs bijna tweemaal meer plastic verzendhoezen als plastic verzendzakken rond pakketten toegezonden. Periodieke uitgaven, zoals tijdschriften of verenigingsbladen, zitten namelijk meestal in plastic verzendhoezen en reclamemateriaal regelmatig ook.

Nederlandse consumenten bestellen graag online, en sinds de corona-pandemie des te meer. Bijna al deze producten worden in extra verzendmaterialen verpakt, bijvoorbeeld om meerdere producten als één pakket te kunnen verzenden of/en als extra bescherming tijdens transport. Uit een recente beperkte steekproef van Mission Reuse, in samenwerking met Thuiswinkel.org en het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV), blijkt 64% van de 255 ondervraagde consumenten ontevreden over de hoeveelheid met pakketten meegeleverde verzendmaterialen.

87 miljoen kilo aan kartonnen en plastic verzendmaterialen via pakketten

Hoeveelheid plastic karton papier in pakketten en brievenpost Credits Recycling Netwerk

Al die verzendmaterialen zijn niet alleen een ergernis voor de consument. Ze belasten het milieu ook. Voor de productie ervan zijn grondstoffen nodig. Tijdens de productie komen milieubelastende stoffen vrij. Bovendien komen de meeste verzendmaterialen, doordat ze voor eenmalig gebruik zijn, bij het consumentenafval terecht.

Recycling Netwerk Benelux heeft nu berekend dat er jaarlijks zo’n 87 miljoen kilo aan verzendmaterialen via pakketten aan de deur worden bezorgd. Die 87 miljoen kilo verzendmaterialen voor pakketten bestaat uit zo’n

Het vulmateriaal zit hoofdzakelijk in (vormvaste) verzenddozen. Deze verzenddozen bevatten, naast het bestelde product en de vulmaterialen, ook vaak loze lucht, wat onnodig veel verpakkingsmateriaal en dus grondstoffen verbruik veroorzaakt. Plastic verzendzakken kunnen makkelijk worden omgevouwen, en zijn daardoor meestal voor 100% met product gevuld.

Ook 11 miljoen kilo papier en plastic verzendmaterialen via brieven en tijdschriften

De meeste mensen staan er echter niet bij stil dat ook via de gewone brievenbuspost veel papier en plastic bij hun binnenkomt, jaarlijks zo’n 11 miljoen kilo.

 

 

 

Hiervan bestaat:

De 1,5 miljoen kilo plastic verzendhoezen is evenveel als het plastic vulmateriaal in kartonnen verzenddozen voor pakketten, en het dubbele dus van de hoeveelheid plastic verzendzakken voor pakketten.

De hoeveelheid postbezorging neemt al jaren af, en de hoeveelheid pakketbezorging neemt al jaren toe. De aandacht voor pakketbezorging is dus terecht. De sluipstroom plastic in verzendhoezen voor periodieke uitgaven verdient echter ook aandacht. Deze plastic-stroom is niet alleen aanzienlijk, maar makkelijk te voorkomen via een ouderwetse papieren postwikkel (adresband) of adresstickers om de open zijkant van periodieken. Het zou goed zijn als de overheid hier op korte termijn met regelgeving komt, zoals een verbod op overbodige en onwenselijke verzendverpakkingen, waarvan plastic verzendhoezen voor periodieken een voorbeeld zijn.

Verzendmaterialen voor post en pakketten voor het eerst goed in kaart gebracht

Recycling Netwerk Benelux stelde de bovengenoemde hoeveelheden karton, papier en plastic voor verzendmaterialen vast door kwantitatieve informatie uit verschillende bronnen te combineren en aan te vullen met eigen metingen. Gebruikte bronnen zijn onder andere de Post- en Pakkettenmonitor 2020 van de Autoriteit Consument & Markt, de monitoringsrapportage van het brancheverduurzamingsplan en andere documenten van Thuiswinkel.org, de belangenvereniging van Nederlandse webwinkeliers.  De volledige berekeningen staan in Recycling Netwerk’s rapport ‘Hoeveelheid en milieudruk van verzendmaterialen voor post en pakketten voor consumenten (PDF)’.

Tot nog toe waren er voor de hoeveelheid karton, papier en plastic voor pakketten wel schattingen van Thuiswinkel.org. Een onderbouwing voor deze schattingen was niet publiekelijk beschikbaar. De hoeveelheden papier en plastic verzendmaterialen voor gewone brievenbuspost was nooit eerder in kaart gebracht, maar nu door Recycling Netwerk Benelux vastgesteld. Het rapport beschrijft alle berekeningen in meer detail. Overigens brengt het rapport alleen de verzendmaterialen van post en pakketten naar Nederlandse consumenten in kaart. Driekwart van alle post door de brievenbus is voor consumenten, en de rest is voor zakelijke ontvangers. Iets meer dan de helft van alle pakketten die Nederland binnenkomen of uitgaan zijn voor Nederlandse consumenten. Van pakketten gaat ook een flink deel naar zakelijke ontvangers of is voor het buitenland bestemd.

 

Herbruikbare verpakkingen 

Recycling Netwerk, Natuur en Milieu en Enviu hebben samen het programma Mission Reuse opgericht om hergebruik te promoten. Specifiek op de verduurzaming van pakketten werkt Mission Reuse samen met het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) en Thuiswinkel.org.

Consumenten zijn overwegend voorstander van herbruikbare verzendmaterialen voor pakketten. Uit de recente beperkte steekproef van Mission Reuse blijkt dat 96% van de ondervraagden graag willen kunnen kiezen voor herbruikbare verzendverpakking. 49% wil dat ook daadwerkelijk doen als ze iets meer moeten gaan betalen. In geval van statiegeld op de verzendmaterialen kiest zelfs 73% voor herbruikbaar. De survey is opgenomen in het rapport “Herbruikbare verzendverpakkingen in e-commerce”, dat ook een overzicht van de markt en de beschikbare innovaties geeft.

Thuiswinkel.org wil dit jaar 10% van de pakketten in herbruikbare verzenddozen of – zakken verzenden, volgens haar Brancheverduurzamingsplan voor de e-commerce sector. Kartonnen verzenddozen zijn immers gemiddeld voor slechts de helft gevuld. Ze bevatten gemiddeld 11,3 liter lucht bij een gemiddeld volume van 22 liter, volgens een recente tussentijdse monitoringsrapportage van Thuiswinkel.org.

Thuiswinkel.org wil de verzenddozen ook efficiënter gaan vouwen om zo de hoeveelheid loze lucht met 10% terug te brengen. Bij handmatig vouwen wordt geen materiaal bespaard, maar kunnen wel meer pakketten tegelijk worden vervoerd. Thuiswinkel zegt ook minder verzendmaterialen te willen gaan gebruiken, maar koppelt hier geen concrete kwantitatieve doelen aan.

Recycling Netwerk Benelux bracht de hoeveelheid verzendmaterialen in kaart in opdracht van Zero Waste Europe voor het ReuSe Vanguard Project (RSVP). Het RSVP-project streeft naar “Reusable solutions for packaging for beverages, take-away drinks and food as well as online delivery get to scale in Europe and become the new normal in the sectors selected”. In het project is de hoeveelheid wegwerp-verpakkingen van een groot aantal producten door Recycling Netwerk Benelux in kaart gebracht. Voor zeven producten wordt nu gekeken hoe op Europees niveau de transitie naar herbruikbare (of geen) verpakking tot stand te brengen.

 

In het nieuws

Trouw, Nederland bestelt zich suf, dus komen er miljoenen kilo’s karton, plastic en papier door de voordeur

AD, Karton, plastic en papier: Nederlanders krijgen jaarlijks 87 miljoen kilo verpakkingstroep thuis

NOS, Jaarlijks 98 miljoen kilo plastic, karton en papier thuis door vele pakketjes en post

Recycling Magazine, 100 miljoen kilo plastic en papier in huis door post en pakketten 8 februari 2022

Ecommerce News, Pakketjes geven 87 miljoen kilo karton en plastic per jaar, 9 februari 2022

 

Voormalig staatssecretaris Stientje van Veldhoven besloot op 3 februari 2021 dat er vanaf 31 december 2022 een inzamelsysteem operatief moet zijn waarmee 90% van de blikjes gescheiden ingezameld wordt. Het Afvalfonds publiceerde op 14 december 2021 hun plan: ze willen de statiegeldblikjes buiten de supermarkten om inzamelen, in zogenaamde ‘circulaire hubs’.

De 6 milieuorganisaties Recycling Netwerk Benelux, Natuur & Milieu, Plastic Soup Foundation, Stichting De Noordzee, Plastic Soup Surfer en Greenpeace reageerden meteen kritisch. Ze hebben er geen vertrouwen in dat het het bedrijfsleven met dat plan gaat lukken tegen de deadline een fijnmazig en consumentvriendelijk inzamelsysteem op te zetten waarmee aan de wettelijke doelstellingen wordt voldaan. Ook andere stakeholders zoals Metaal Verpakkingen Nederland leverden vergelijkbare kritiek op het plan. Recycling Netwerk heeft nu internationaal onderzoeksbureau Eunomia, ook bekend van studiewerk voor de Europese Commissie, de opdracht gegeven om het plan van het Afvalfonds te reviewen.

Toetsing van halen wettelijke doelstellingen en consumentvriendelijkheid

“Het plan van het Afvalfonds staat vol met aannames. Deze toetsing is bedoeld om objectieve duidelijkheid te verschaffen: is het aannemelijk dat er met dit plan voor eind dit jaar een operationeel inzamelsysteem staat dat de 90% gescheiden inzameldoelstelling haalt? Dat is de centrale onderzoeksvraag”, zegt Recycling Netwerk Benelux.

De milieuorganisaties gaven eerder al aan dat het ingewikkelde parallelle systeem dat de supermarkten willen opzetten geen excuus kan zijn om de wettelijke deadline te overschrijden. Het Afvalfonds zegt zelf dat het tijdspad “krap” is. Studiebureau Eunomia zal toetsen of het aannemelijk is dat dit systeem in de komende 11 maanden opgezet kan worden, hierbij onder andere rekening houdend met verwachte moeilijkheden zoals het vinden van geschikte en beschikbare locaties voor de ‘circulaire hubs’ buiten de supermarkten, het regelen van de vele gemeentelijke vergunningen en de aanschaf van nieuwe machines die geschikt zijn om buiten te staan.

Om te toetsen of het aannemelijk is dat met deze opzet de 90% gescheiden inzameldoelstelling gehaald wordt, doet Eunomia een internationale benchmark analyse waarbij ze onder andere kijken naar het systeemontwerp van statiegeldsystemen in andere landen en de daaraan gekoppelde inname-prestaties. Ook toetst Eunomia het plan op consumentvriendelijkheid, aangezien dit een bepalende factor is voor een hoge inzamelgraad.

Debat over het plan van het Afvalfonds in de Tweede Kamer 

Tweede-Kamerleden van  D66, Partij voor de Dieren en GroenLinks vroegen op 19 januari 2022  een technische briefing en rondetafelgesprek over statiegeld op blikjes aan in de commissie Infrastructuur en Waterstaat van de Tweede Kamer. De commissie nam het voorstel aan.

Het Afvalfonds moet tijdens de technische briefing zijn plan presenteren en verdedigen tegenover de commissie. Meerdere stakeholders zullen de discussie voeren bij het rondetafelgesprek.

“De plannen van het Afvalfonds zijn vooralsnog achter gesloten deuren gemaakt. Het is een goede zaak dat er in de Tweede Kamer nu eindelijk openlijk over het plan gesproken gaat worden. Alle Nederlanders krijgen binnen minder dan een jaar te maken met het statiegeldsysteem voor blikjes. Het is in het belang van ons leefmilieu, de circulaire economie en de vele stakeholders dat het statiegeldsysteem goed wordt opgezet en de wettelijke doelen haalt. “We zijn voornemens om de objectieve review van het plan van het Afvalfonds te publiceren voorafgaand aan de hoorzitting in de Tweede Kamer, zodat deze als input kan dienen voor de discussie”, besluit Recycling Netwerk Benelux.

Milieuorganisatie Recycling Netwerk doet in een brief aan Staatssecretaris van I&W Vivianne Heijnen verschillende beleidsvoorstellen voor een snellere transitie naar een circulaire economie.

Het nieuwe Nederlandse kabinet Rutte IV is sinds 10 januari officieel geïnstalleerd. Al eerder werd bekend dat Stientje van Veldhoven (D66) niet door zou gaan als Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (I&W). Steven van Weyenberg was staatssecretaris van 10 augustus 2021 tot 10 januari 2022. Inmiddels is Vivianne Heijnen (CDA) gestart aan haar nieuwe functie.

Het Kabinet Rutte IV spreekt in het coalitieakkoord “Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst” over haar ambities op het gebied van klimaatverandering en circulariteit. Nederland wil tot de “kopgroep” behoren in de transitie naar een groene economie. In 2050 wil het kabinet klimaatneutraal zijn.

Als milieuorganisatie juichen wij deze voornemens toe. Staatssecretaris Heijnen speelt een belangrijke rol in het circulaire economie-dossier. We schreven haar vanuit onze expertise een brief waarin we beleidsonderwerpen uitlichten die wij essentieel achten om de ambities in het coalitieakkoord te kunnen realiseren. De onderwerpen die centraal staan in de transitie naar een circulaire economie en die daadkrachtig beleid behoeven.

Grondstoffenreductie in de bouw, mobiliteit, elektronica, textiel en verpakkingen 

Een circulaire economie heeft als doel het gebruik van grondstoffen te reduceren. Verschillende industrieën zijn momenteel nog in grote mate afhankelijk van nieuwe grondstoffen, met een enorme milieu-impact tot gevolg.

Deze problematiek wordt echter niet centraal gesteld in het coalitieakkoord. Het coalitieakkoord maakt terecht de link tussen klimaat en de circulaire economie (p.7), want na de energietransitie is een circulaire economie het tweede domein waarmee de uitstoot van CO2 sterk kan worden verminderd. Maar vermindering van grondstoffenconsumptie is van breder strategisch belang voor Nederland. De milieuwinst die erdoor wordt bereikt gaat ook veel verder dan een lagere CO2-uitstoot.

Het in 2016 opgestelde Rijksbrede programma Circulaire Economie ‘Nederland circulair in 2050‘ bevat de ambitieuze doelstelling abiotisch grondstoffengebruik te halveren voor 2030 ten opzichte van 2014 en volledige circulariteit te bereiken in 2050. We vragen de Staatssecretaris om deze doelen te herbevestigen in deze regeerperiode en bindende grondstoffenreductieplannen uit te werken voor domeinen zoals de bouw, mobiliteit, elektrische apparaten, textiel en verpakkingen. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat veel beleid zich momenteel richt op de omgang met en verwerking van afval, niet op de reductie van grondstoffen. Een fundamentele heroriëntatie van de beleidsaanpak is noodzakelijk om de grondstoffenconsumptie sterk terug te dringen.

Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid

Voor steeds meer productgroepen bestaat er in Nederland Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid (UPV). Hiermee maakt de overheid producenten verantwoordelijk voor de levenscyclus van hun producten en productsystemen, met het doel om de impact daarvan sterk te verminderen.

In Nederland bestaan er al UPV-systemen voor autobanden en autowrakken, verpakkingen, elektronische apparatuur, en batterijen en accu’s. De overheid heeft conceptregelgeving opgesteld om daar vanaf 2023 in ieder geval ook textiel bij te voegen. Hiervoor heeft Recycling Netwerk recentelijk een zienswijze ingediend.

Om invulling te geven aan de doelstellingen, zetten de producenten voor wie de UPV geldt, producentenorganisaties (Producer Responsibility Organisations, PRO’s) op. Deze PRO’s geven  namens de betrokken producenten uitvoering aan het beleid.

Het aansporen van producenten om hun producten te verduurzamen en de impact ervan te verminderen is een goede zaak. We zien echter ook dat het instrument van producentenverantwoordelijkheid vaak leidt tot niet-effectief milieubeleid. Producentenorganisaties hebben via regelgeving een mandaat om de milieu-impact van producten te verminderen. Maar sommige PRO’s blijken ook aanvullende, negatieve, invloed uit te oefenen op de milieudoelstellingen en -regelgeving. Ze behartigen de financiële belangen van producenten via lobbypraktijken en werken zo ambitieuzer milieubeleid tegen.

Producentenorganisaties dienen geen vervangende belangenorganisaties te zijn. De overheden en de maatschappij zijn afhankelijk van producentenorganisaties voor de uitvoering van het beleid. De PRO’s dienen zich ook op de uitvoering te richten en niet op de afzwakking ervan. Daarom stellen we voor dat de overheid de governance van PRO’s beter reguleert. Hiervoor moet de overheid een brede discussie opstarten met diverse stakeholders, waaronder academici, milieuorganisaties, afvalinzamelaars en ook producenten. We zijn bij Recycling Netwerk reeds gestart met onderzoek naar een betere governance voor producentenorganisaties.

Focus op preventie

Een circulaire economie moet gaan over de reductie van grondstoffengebruik. Maar het beleid van de Nederlandse overheid  stuurt vooral op afvalverwerking. Hoewel met hoogwaardige recycling hergebruik van grondstoffen mogelijk is, zou er meer aandacht uit moeten gaan naar preventie en hergebruik. Een voorbeeld: In 2019 toonde Recycling Netwerk we aan dat producenten van alcoholische dranken, shampoo en wasverzachter hun verpakkingen om marketingredenen onnodig zwaar maken. Dit leidt tot materiaalverspilling. Door deze verpakkingen lichter te maken, kunnen grondstoffen uitgespaard worden. Preventie en producthergebruik, en niet recycling, staan bovenaan op de R-ladder omdat ze direct bijdragen aan het behalen van circulaire doelstellingen. De Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen verplicht overheden trouwens om bij opstellen van wetgeving de prioriteitsvolgorde van de afvalhiërarchie te volgen. Helaas gebeurt dit nog amper.

Focus op hergebruik 

Een groot deel van de wegwerpverpakkingen kan worden vervangen door herbruikbare verpakkingen. Dat is ook nodig om te voldoen aan de eisen van de Europese Single Use Plastics (SUP)-richtlijn. Toenmalige staatssecretaris Stientje van Veldhoven schreef in haar  kamerbrief van februari 2021 te willen inzetten op “landelijke afspraken om overal waar mogelijk herbruikbare bekers, bestek en verpakkingen aan te bieden aan de gebruikers en het gebruik van wegwerp in de komende jaren waar mogelijk uit te faseren”. Wij roepen het kabinet op om deze beleidsambitie om te zetten in concrete regelgeving voor 2023.

Momenteel is de Nederlandse beleidsambitie en -uitvoering beperkt, zeker in vergelijking met buurlanden. In 2026 dient voor Europa een meetbare, kwantitatieve consumptievermindering voor plastic drinkbekers en voedselverpakkingen te worden aangetoond en dient hergebruik te worden aangemoedigd. Hierbij moet niet enkel gefocust worden op wegwerpplastics want daarmee wordt een verschuiving naar andere grondstoffen geriskeerd.

Voor de opschaling van hergebruik is ook infrastructuur nodig om de retourlogistiek te faciliteren. Hierbij staat gebruiksgemak voor de consument voorop (zie consumentenstudies van Mission Reuse en Kantar). Stakeholders moeten samenwerken om dit te realiseren. De overheid moet dit faciliteren en financieel ondersteunen, bijvoorbeeld met hogere kosten voor wegwerpproducten, een belasting op wegwerpproducten, uitgebreide producenten verantwoordelijkheid, het stimuleren van hergebruik, en subsidies voor noodzakelijke logistieke componenten zoals wasstraten.

Statiegeld is een onmisbaar instrument voor circulaire economie

Hergebruik van zowel producten als grondstoffen is noodzakelijk voor de transitie naar een circulaire economie. Statiegeld is dé manier om een hoogwaardige inzamelstroom te realiseren die product- en gronstoffenhergebruik mogelijk maakt.

Het Kabinet Rutte III besloot om statiegeld in te voeren op zowel flesjes als blikjes. Het draagvlak voor statiegeld op deze drankverpakkingen is enorm. Dit politieke besluit is dan ook breed maatschappelijk ontzettend positief ontvangen. Veelvuldige ervaringen in andere landen bewijzen de belangrijke rol die statiegeld speelt in de transitie naar de circulaire economie Het is een ‘easy to implement’ systeem, laaghangend fruit.

We constateren echter dat het vorige kabinet bij de implementatie van het statiegeldsysteem in Nederland keuzes heeft gemaakt die de effectiviteit van het concept statiegeld ondergraven en daarmee de beoogde milieuwinst ondermijnen. Denk aan het relatief lage statiegeldbedrag van 0,15 euro, de verwarrende uitzondering voor sapflesjes en het verwijderen van de terugnameplicht voor verkooppunten waardoor consumenten op minder plekken hun statiegeld terug kunnen krijgen.

Het statiegeldsysteem staat en valt met participatie door consumenten. Maar de inrichting van het Nederlandse statiegeldsysteem maakt het niet gemakkelijk voor de consument om eraan deel te nemen. Het bedrijfsleven, onder leiding van de tegenstribbelende supermarkten, holt de werking van statiegeld verder uit. Het huidige plan van het Afvalfonds om consumenten voor de statiegeldblikjes naar een ander inzamelpunt te sturen dat buiten de supermarkt ligt, de zogeheten “circulaire hubs’, is hier niet het enige, maar wel het meest recente en meest treffende voorbeeld van.

Wij roepen het huidige kabinet met urgentie op om de effectieve werking van het concept van statiegeld te waarborgen. Alleen dan zal het draagvlak voor dit politieke besluit en statiegeld als instrument overeind blijven, en kan Nederland er maximale milieuwinst mee realiseren.

Morgen dient Partij voor de Dieren in de Tweede Kamer een motie in over een verbod op de plastic sigarettenfilter. GroenLinks dient een motie in voor een wettelijke doelstelling van -70% peuken in het milieu tegen eind 2026.

In 2020 werden in Nederland bijna 10 miljard sigaretten verkocht. Daarvan belandt naar schatting twee derde op de grond of in het water. Sigarettenfilters zijn gemaakt van celluloseacetaat, een soort plastic, dus peuken breken niet af in het milieu. Het Plastic Peuken Collectief roept daarom de overheid op om de plastic sigarettenfilter zo snel mogelijk af te schaffen.

Tijdens de jaarlijkse World Cleanup Day van Plastic Soup Foundation zijn sigarettenfilters steeds weer het meest gevonden item. Tijdens de Beach Cleanup Tour die Stichting De Noordzee afgelopen zomer voor de achtste keer organiseerde, werden er in vijftien dagen 57.772 sigarettenfilters van het strand opgeruimd. De meeste peuken werden gevonden op het strand van Zandvoort, Noordwijk en Scheveningen: respectievelijk 8.039, 6.666 en 6.152 stuks. Op de jaarlijkse peukenopruimdag Plastic PeukMeuk in juli vorig jaar werden ruim een half miljoen sigarettenfilters gevonden in tweeënhalf uur tijd.

“Plastic peukenvervuiling is overal”, vertelt campagneleider Karl Beerenfenger. ‘’Van stranden tot steden, en van parkeerplaatsen tot scholen en speeltuinen. Een verbod op de plastic sigarettenfilter is dan ook een noodzakelijke stap in het tegengaan van de plasticvervuiling”, zegt Beerenfenger. “De tabaksindustrie legt de verantwoordelijkheid graag bij de roker zelf, maar bewustwording alleen zal vervuiling nooit beëindigen, en alles opruimen is een onmogelijke en onbetaalbare opgave. Dat wetende kunnen we ons niet voorstellen dat de overheid dit enorm vervuilende product nog veel langer gaat toestaan.”

In november reageerde voormalig staatssecretaris Steven van Weyenberg van Infrastructuur en Waterstaat nog terughoudend op Kamervragen over een verbod. Hij noemde de gezondheidsvoordelen van de filter en een ontbrekend alternatief als tegenargumenten.

Beerenfenger weerlegt deze mythen: “Uit onderzoek bleek al in 2001 dat de filter geen gezondheidsvoordelen oplevert, maar slechts een schijngevoel van veiligheid. De filter is enkel een marketingtool om meer sigaretten te verkopen. Roken zonder filter is niet ongezonder. We roepen de nieuwe staatssecretaris van I&W Vivianne Heijnen op om de plasticvervuiling door peuken aan te pakken. Wereldwijd zijn landen aan het onderzoeken hoe ze het peukenprobleem kunnen oplossen. Laten we binnen Europa het voortouw nemen, zodat we kunnen laten zien dat een verbod op filters van plastic effectief deze plasticvervuiling aanpakt. Bij nationale productverboden volgen andere landen vaak het goede voorbeeld.”

Nieuw-Zeeland legt de laatste hand aan het ‘Smokefree Aotearoa Action Plan’, waarin roken per 2025 volledig verbannen wordt om de waterkwaliteit te verbeteren. In Californië en New York liggen momenteel wetsvoorstellen bij de Senaat waarin de verkoop van single-use filters volledig verboden wordt. In december keurde de Spaanse senaat een wet goed waardoor roken op alle stranden verboden wordt. Want juist via de stranden belanden de peuken het makkelijkst in zee.

Vanaf volgend jaar moeten tabaksproducenten in de EU-lidstaten betalen voor de opruimkosten van peuken met plastic filters en de sigarettenverpakkingen. Dit is vastgesteld in artikel 8 van de Europese Single Use Plastics Directive (SUPD) die afgelopen zomer van kracht werd. De maatregel wordt in 2026 geëvalueerd.

Rob Buurman, directeur van milieuorganisatie Recycling Netwerk Benelux, zegt: “In afwachting van een verbod roepen we de Nederlandse overheid op om het aantal zwerfpeuken scherp te monitoren, en realistische opruimkosten per peuk vast te stellen. Zo kan de overheid de tabaksproducenten motiveren om te voorkomen dat peuken in het milieu terechtkomen. Als stok achter de deur stellen we voor dat de overheid een wettelijke doelstelling van -70% peuken in het milieu tegen eind 2026 opneemt. We verwachten dat alleen een verbod effectief is om deze doelstellingen te behalen. Hetzelfde hebben we gezien bij de invoering van statiegeld: de industrie kreeg jaren de ruimte maar pas toen de overheid statiegeld op plastic flesjes introduceerde, belandden ze minder in het milieu. In 2021 werden verschillende plastic producten voor eenmalig gebruik verboden door de Europese Unie, zoals bestek, borden en rietjes. ‘’De Europese Unie heeft toen een kans gemist om plastic sigarettenfilters in de verbodslijst op te nemen. De Nederlandse Tweede Kamer kan dit rechtzetten”, besluit Buurman.

Contact – interviews

Karl Beerenfenger

Campagneleider

+31 6 18 632 023

kbeerenfenger@gmail.com

 

Tweeminutendebat 

Vervolg op Commissiedebat Circulaire Economie d.d. 18 november 2021.

 

Plastic Peuken Collectief

Het Plastic Peuken Collectief is een landelijk samenwerkingsverband van tientallen milieuorganisaties en bedrijven. Het collectief wordt ondersteund door honderden burgers en een groeiende groep ambtenaren en politici. Belangrijkste partners uit de milieubeweging: GoClean, Stichting De Noordzee en Recycling Netwerk Benelux.

Website: www.plasticpeukencollectief.nl

Facebook: https://www.facebook.com/PlasticPeukenCollectief

Instagram: https://www.instagram.com/plastic_peuken_collectief/

LinkedIn: https://nl.linkedin.com/company/plastic-peuken-collectief

 

Bronnen

 

Achtergrond peukenvervuiling met bronvermeldingen

Sigarettenpeuken waren sinds 1986 in aantal het meest gevonden item wereldwijd tijdens strand- en waterweg cleanups. (1). Volgens de WHO worden wereldwijd tot 2/3 van de sigarettenpeuken op straat gegooid (2). In 2020 werden in Nederland 9,5 miljard sigaretten verkocht. (3) Losse filters, illegale verkoop en in het buitenland gekochte sigaretten zijn hierbij niet meegerekend. Bijna alle filters zijn gemaakt van cellulose acetaat (4). Dat is plastic en breekt niet volledig af wanneer het in het milieu belandt (5). Daarmee dragen zwerfpeuken direct bij aan het groeiende plastic probleem in onze oceanen. De filters zijn schadelijk gebleken voor zowel aquatische organismen als planten op het droge (6, 7). Op het land vormen weggegooide sigarettenpeuken een steeds groter risico voor het ontstaan van branden in bos, huis en bij spoorwegen (8, 9, 10). Peukenvervuiling is ook een esthetisch probleem. (11) Locaties met peukenvervuiling zijn onaantrekkelijk en geen visitekaartje voor gemeenten. Sigarettenpeuken zijn soms ontzettend moeilijk op te ruimen (bv. tussen tegels en in struiken) en belanden soms in het water voordat ze opgeruimd worden, waardoor een aanzienlijk deel in het milieu blijft rondslingeren. (12) Ook trekt een vervuilde omgeving nog meer zwerfafval aan. (13) Sigarettenfilters bieden geen gezondheidsvoordelen ten opzichte van roken zonder filter. (14) In feite kunnen filters de door roken veroorzaakte schade vergroten doordat rokers de rook dieper in hun longen inhaleren. (15)

Bronnen:

Foto’s credits: Reinier van Oorsouw

Met de invoering van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) worden textielproducenten verantwoordelijk gemaakt voor een groot deel van de levenscyclus van hun product, waaronder de afvalfase. In Nederland bestaan er al UPV-systemen voor autobanden en autowrakken, verpakkingen, elektronische apparatuur, en batterijen en accu’s. Vanaf 2023 wordt daar ook een UPV-systeem voor textiel aan toegevoegd.

Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft hiervoor een concept ‘Algemene Maatregel van Bestuur’ (AMvB) opgesteld. Recycling Netwerk heeft samen met Plastic Soup Foundation een kritische reactie geformuleerd in haar ingediende zienswijze. Zowel de doelstellingen als de governance van het nieuwe UPV-systeem schieten tekort. We vragen de overheid om een onafhankelijke organisatie voor circulair waardeketenbeheer textiel te introduceren. Daarnaast moet er worden ingezet op preventie, hergebruik en hoogwaardige recycling. Hiervoor moet goed gekeken worden naar productdesign en grondstoffenreductie.

Naar een circulaire economie

Het is van groot belang dat de Nederlandse overheid grondstoffenreductie als uitgangspunt neemt bij het ontwerpen van milieuregelgeving. Alleen door verregaande grondstoffenreductie kunnen we de impact van verschillende industrieën op het milieu en het klimaat terugdringen.

In de Nota van toelichting bij de concept AMvB staat dat “textiel […] een van de meest vervuilende industrieën wereldwijd [is] waarbij veel grondstoffen worden verspild” (p. 5). Naast CO2-uitstoot, is textiel ook zeer belastend voor land- en waterconsumptie. Bij productie en gebruik van textiel komen chemische stoffen en microplastics vrij in het milieu. De overheid moet duidelijker ingaan op de impact van textiel op milieu- en klimaat en moet toelichten hoe het voorliggende voorstel helpt om die impact te verminderen. Dit gebeurt nu onvoldoende.  

Afdwingbaarheid van regelgeving 

Daarnaast is het belangrijk dat de wettelijke doelstellingen afdwingbaar zijn. Dat is een les die de overheid moet trekken uit de problemen met de UPV inzake glasrecycling. Gedurende jaren faalde de producentenorganisatie Stichting Afvalfonds in het halen van de doelstellingen voor glasrecycling. Maar dat leidde nooit tot handhaving of sancties. Middels een rechtszaak heeft RNB in 2019 getracht af te dwingen dat de overheid zou optreden toen producentenorganisatie Stichting Afvalfonds Verpakkingen de recyclingdoelstellingen voor glazen verpakkingen niet haalde. De Raad van State besloot uiteindelijk dat Stichting Afvalfonds hier niet verantwoordelijk voor kon worden gehouden omdat zij afhankelijk waren van derden (zoals gemeenten) om de doelstellingen te halen. 

Met deze betreurenswaardige gang van zaken in het achterhoofd, zouden we graag zien dat de overheid verzekert dat ze de doelstellingen voor textiel ook kan handhaven, ongeacht op welk ambitieniveau ze worden geformuleerd. Het is zaak om dit te realiseren voor alle regelingen waarin producenten verantwoordelijk worden gemaakt voor milieudoelen – dus niet alleen voor de regeling UPV textiel. Het milieu is er niet bij gebaat wanneer doelstellingen alleen op papier bestaan, en in de praktijk niet uitgevoerd worden omdat er geen handhaving of geen sancties zijn bij niet-uitvoering. 

Regelgeving over de lobbypraktijken van producentenorganisaties

Zoals we in een eerder artikel hebben aangekaart, schiet de governance van UPV systemen in Nederland tekort. Producentenorganisaties, die namens individuele producenten uitvoering geven aan het beleid, gebruiken in sommige gevallen hun strategische positie om te lobbyen tegen milieubeleid. Het is niet toelaatbaar dat producentenorganisaties, die door wetgeving worden opgericht om een milieudoel te realiseren, zich veelal ontpoppen tot ferme lobbyisten namens producenten. 

Gezien de spilfunctie en het maatschappelijk doel van producentenorganisaties, dient de overheid hier scherp op toe te zien. Daarom vragen wij de overheid regelgeving over de lobbypraktijken van producentenorganisaties te introduceren.

Nederland blijft achter ten opzichte van andere Europese lidstaten waar het gaat om lobbyregelgeving, blijkt uit onderzoek van OESO. De overheid dient onder meer vast te leggen dat producentenorganisaties vanuit hun kennis enkel beleidsinformerend, maar niet beleidsbeïnvloedend te werk dienen te gaan. 

Onafhankelijke organisatie voor circulair waardeketenbeheer textiel

De overheid stemt beleid rond de verduurzaming van productgroepen voornamelijk af met producenten en producentenorganisaties, terwijl het gaat om milieuwetgeving voor algemeen maatschappelijk belang. Wij denken dat het belangrijk is dat de overheid een diverse groep aan actoren raadpleegt in het beleidsproces, zodat er een beter beeld ontstaat van haalbaarheid en effectiviteit.

Wij pleiten daarom voor de introductie van een onafhankelijke organisatie voor circulair waardeketenbeheer textiel. Dit voorstel is geënt op het advies van de Universiteit Utrecht, die stelt dat de financiële en operationele verantwoordelijkheid voor het behalen van circulaire doelstellingen gescheiden moet worden van de strategische doelstellingen. Deze organisatie (of eventueel een bestuurslaag binnen de UPV-organisatie) formuleert strategische doelstellingen voor het UPV-systeem en bewaakt de transparantie van de organisatie. De organisatie moet bestaan uit een bredere groep actoren die betrokken zijn bij de transitie naar een circulaire economie, dus niet enkel producenten.

Preventiedoelstelling voor een vermindering van de textielproductie

De doelstellingen zoals voorgesteld in de concept AMvB lijken wellicht ambitieus, maar blijken na onze grondige analyse op verschillende punten tekort te schieten. Zo stelt de Rebel/Tauw-studie “Naar een UPV voor textiel”, die als basis dient voor de voorliggende AMvB: “doelstellingen moeten prikkelen. Ze moeten (1) haalbaar zijn, maar niet te gemakkelijk, (2) in tijd kunnen worden aangescherpt en (3) meetbaar zijn zonder al te veel discussie.”

Naar ons idee is de overheid in de concept AMvB volledig vergeten dat doelstellingen moeten sturen op milieu-impact. Zoals we hierboven aankaarten, lijkt de redenatie niet te vertrekken vanuit de milieu-impact van de textielindustrie, maar voornamelijk vanuit een kosten-baten analyse.

Hoewel het concept AMvB wel spreekt over de afvalhiërarchie, blijkt het hoogste niveau van de afvalhiërarchie, preventie, volledig te ontbreken in het voorstel. Dit is opmerkelijk gezien de hoofdvraag van de Rebel/Tauw-studie luidt: “welke doelstellingen (op basis van het beleidsprogramma circulair textiel) kunnen worden geformuleerd op het gebied van in ieder geval preventie, hergebruik en recycling van textiel, teneinde te zorgen voor een meer circulaire textielketen?” Ook artikel 4 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen stelt dat bij het opstellen van wetgeving en beleidsinitiatieven de afvalhiërarchie wordt gehandhaafd bij het stellen van prioriteiten.

We pleiten daarom voor de introductie van een preventiedoelstelling ten aanzien van de hoeveelheid textiel die per kalenderjaar op de markt wordt gebracht. Het artikel dient:

Hergebruik én recycling stimuleren 

De gecombineerde doelstellingen moeten bijdragen aan de transitie naar een circulair systeem voor textiel. De voorbereiding-voor-hergebruik- en recyclingdoelstelling van 75% in 2030 lijkt dan ook een grote stap in de goede richting. Echter geven deze doelstellingen een vertekend beeld. Doordat men uitgaat van een maximum percentage van 100%, lijkt de gestelde doelstelling ¾ hiervan te behalen. Maar het eigenlijke percentage is niet 100%, maar 200%. Voor voorbereiding voor hergebruik kan in theorie een percentage van 100% worden gerealiseerd. Voor recycling geldt hetzelfde. Dit betekent dat de doelstelling van 50% in 2025 en 75% in 2030 moet worden afgezet tegen een theoretisch maximum van 200%. Er zijn verschillende redenen waarom die 200% niet gehaald zal kunnen worden, maar de concept AMvB dient aandacht te besteden aan deze kwestie. Er moet duidelijk worden gemaakt waarom er is gekozen voor deze specifieke doelstelling en waarom de doelstellingen voor ‘hergebruik” en voor “recycling” gecombineerd werden in 1 doelstelling.

Recycling Netwerk en Plastic Soup Foundation zijn van mening dat de argumentatie voor gecombineerde doelstellingen niet leidt tot optimale uitkomsten voor het milieu. De achterliggende studie van Rebel en Tauw pleit voor een gecombineerde doelstelling met het argument dat producenten zo zelf een optimale ‘economische en ecologische’ afweging kunnen maken (p. 23). Producentenorganisaties zoeken echter naar de meest efficiënte (lees: goedkoopste) manier om de wettelijke doelstellingen te realiseren. Producentenorganisaties gaan voor wat het goedkoopst is voor hen. Het systeem is niet zo ingericht dat wanneer een producent kiest voor de route die het beste zou zijn voor het milieu, hij daarvoor beloond wordt via bijvoorbeeld financiële lastenverlichting. Het enige wat via regelgeving wordt opgelegd is het behalen van doelstellingen. Producenten zullen dat altijd doen op goedkoopste manier.

Daarom zou het ons inziens logischer zijn om aparte doelstellingen te formuleren, zodat er gegarandeerd kan worden dat zowel hergebruik als recycling gemaximaliseerd worden. Waarom binnen de huidige doelstellingen is gekozen voor een trade-off, is onduidelijk.

Een gecombineerde doelstelling kan naar ons inzien wél nuttig zijn als aanvulling op ambitieuze doelstellingen voor preventie, voorbereiding-voor-hergebruik en recycling. Naarmate er steeds meer wordt gerecycled en hergebruikt, treedt de ‘law of diminishing returns’ in, waardoor het steeds duurder wordt om hergebruik en recycling te realiseren. Een toegepast voorbeeld: 60% recycling en 40% hergebruik zijn individueel haalbare doelstellingen. Maar de extra stappen zijn vaak het duurst en dan zou een gecombineerde doelstelling van boven de 100% producenten de vrijheid geven om de extra milieuwinst op de meest kostenefficiënte manier te realiseren.

Wij denken dus dat het ambitieniveau van de doelstellingen tekort schiet. Als we de bovenstaande redenatie volgen, dan zou bij het behouden van de gecombineerde doelstellingen in de definitieve AMvB, het percentage boven de 100% moeten liggen. Een doelstelling dient ook haalbaar te zijn dus dat kan een reden zijn om te kiezen voor het huidige ambitieniveau. Echter lijken de voorliggende doelstellingen vooral ‘gevoelsmatig’ te zijn bepaald.

 

De milieucrises waarmee we worden geconfronteerd zijn zodanig urgent dat het noodzakelijk is om zo hoog mogelijke doelstellingen te formuleren die ook haalbaar zijn. Dat heeft de overheid niet gedaan.

 

Op basis van de informatie die voorhanden is, stellen wij een gecombineerde doelstelling van 122% voor, te realiseren in 2030. Dit getal is opgebouwd op basis van de verwachting dat zeker 80% gescheiden kan worden ingezameld en gerecycled. Van het textiel dat gescheiden wordt ingezameld zal 53% worden hergebruikt (wat nu het geval is volgens “Massabalans Textiel 2018” van Ffact). We nemen aan dat het aandeel hergebruik van hetgeen dat gescheiden wordt ingezameld, op hetzelfde niveau van 53% kan blijven. Hiermee komen we uit op een gecombineerd percentage van 80% + 53% * 80% = 122,4%. In deze doelstellingen moet worden meegenomen dat voor zowel voorbereiding-voor-hergebruik als hergebruik in Nederland, het aanvangs percentage verhoogd moet worden. In het huidige voorstel zijn de doelstellingen voor 2025 conservatief. Wij stellen voor dat de doelstellingen vanaf begin af aan sturen op grondstoffenreductie en daarom direct verbetering moeten opleveren ten opzichte van de huidige recycling- en hergebruikpercentages.

Evalueer sneller 

 De conceptregeling stelt dat de maatregelen uiterlijk na vijf jaar zullen worden geëvalueerd. Wij raden echter aan om drie jaar na ingang (dus begin 2026) van de regeling te evalueren. Als blijkt dat de textielproducenten gestelde doelstellingen niet halen, moet de overheid, gezien de ernst van deze vervuilende afvalstroom, extra maatregelen treffen. Wanneer echter blijkt dat de textielproducenten de doelstellingen relatief eenvoudig hebben kunnen realiseren, moet de overheid de doelstellingen naar boven toe bijstellen. De doelstelling moet afgestemd worden op het zoveel mogelijk verkleinen van de milieu-impact van textielproductie – niet op wat de betrokken producenten zelf als ‘haalbaar’ omschrijven. 

Maak textielproducenten ook verantwoordelijk voor textiel in het restafval

De overheid beperkt in het conceptbesluit de verantwoordelijkheid van textielproducenten tot het gedeelte dat gescheiden wordt ingezameld. Maar ook voor het gedeelte dat niet-gescheiden wordt ingezameld, zou de verantwoordelijkheid bij de producenten moeten liggen. De overheid kan dit realiseren door textielproducenten te laten betalen voor de inzameling en recycling van textiel dat bij het restafval terecht komt, of door een belasting in te stellen op de hoeveelheid textiel die in het restafval aanwezig is.

Eco-modulatie

Het is belangrijk dat de overheid textielproducenten stimuleert om hogere hergebruik- en recyclingdoelen na te streven dan het wettelijk minimum. Wij pleiten daarom voor het toepassen van eco-modulatie naar voorbeeld van de Franse UPV voor textiel. Die bevat een bonus-malus systeem die producenten onder meer beloont voor 1) een aantoonbaar langere levensduur van hun producten, 2) het gebruik van gerecyclede materialen afkomstig uit de post-consumer fase in hun producten, en 3) het gebruik van gerecyclede materialen afkomstig uit de post-production fase in hun producten. Het is hierbij belangrijk dat de overheid onderzoekt welke tarieven gehanteerd zouden moeten worden binnen het bonus-malus systeem om producenten daadwerkelijk te stimuleren.

Microplastics hebben een grote impact op het milieu en de menselijke gezondheid (zie Barboza et al, 2018; Wright en Kelly, 2017; Zarus et al., 2021). Vissen en schelpdieren krijgen de in de zee aanwezige microplastics binnen, waarna het via de consumptie van deze dieren in het menselijk lichaam terecht komt. Andere dieren raken erin verstrikt of stikken erin. Microplastics blijken ook invloed te hebben op de hormoonhuishouding van de mens.

Daarom moeten er maatregelen worden genomen om het volume en het verlies van kunststof vezels tijdens de gehele levenscyclus van textiel terug te dringen. Dat zal deels moeten gebeuren via productnormen, maar de vervuiling kan ook al worden teruggedrongen via producentenverantwoordelijkheid. De overheid kan dit realiseren met eco-modulatie die erop gericht is om kunststof textiel dat veel vezels loslaat te ontmoedigen. De overheid kan producenten ook financieel verantwoordelijk maken voor het afvangen en opruimen van microplastic vezels tijdens (voor)wassen en in het rioolwater.

Een coalitie van zes natuur- en milieuorganisaties deelt in een brief aan de nieuwe staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, welke punten het nieuwe kabinet prioriteit zou moeten geven om de plasticcrisis aan te pakken. Het doel: snel een daadkrachtig en ambitieus plasticbeleid in Nederland.

Geachte mevrouw Heijnen,

Gefeliciteerd met uw benoeming tot staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Een mooie portefeuille met daarin als essentieel onderdeel de bevordering van de transitie naar een circulaire economie. Een van de urgente onderwerpen binnen dit thema is plasticvervuiling. Plasticvervuiling wordt internationaal erkend als een van ‘s werelds grootste milieuproblemen. Desondanks komt het woord ‘plastic’ geen enkele keer voor in het regeerakkoord.

In deze brief delen wij, een coalitie van natuur- en milieuorganisaties, met u welke punten het nieuwe kabinet prioriteit zou moeten geven om de plasticcrisis aan te pakken. Wij hopen dat u op basis hiervan snel een daadkrachtig en ambitieus plasticbeleid zult presenteren.

Bedreiging voor de gezondheid

Plasticvervuiling vormt een bedreiging voor de gezondheid van mens en dier. De enorme stijging van de plasticproductie en de daaruit voortvloeiende vervuiling is in korte tijd uitgegroeid tot een wereldwijd milieuprobleem met tal van schadelijke gevolgen. Het zorgt voor biodiversiteitsverlies, schaadt ecosystemen en draagt bij aan klimaatverandering.

Grootschalige plasticproductie en -consumptie passen niet in een gezonde en circulaire economie. Het huidige beleid, vooral gericht op recycling en gebaseerd op vrijwilligheid, blijkt ontoereikend in het reduceren van plasticproductie, -consumptie en -vervuiling.

Om onherstelbare schade aan het milieu en onze gezondheid te voorkomen, moet op nationaal en internationaal niveau ambitieus en daadkrachtig plasticbeleid worden ontwikkeld. De Nederlandse overheid heeft de verantwoordelijkheid en plicht om, ten behoeve van de gezondheid van mens en milieu, via wet- en regelgeving te zorgen voor:

  • een absolute reductie van de productie en het gebruik van plastic, met name nieuw (virgin) plastic;
  • recycling, maar alleen wanneer dat veilig kan;
  • volop inzet op hergebruik;
  • voorkoming van plastic afval in het milieu door statiegeldsystemen uit te breiden.

De komende jaren zijn cruciaal, dit is hét moment om op te treden. Wij vragen u het noodzakelijke te doen om de gezondheid van onze planeet te waarborgen voor de huidige en toekomstige generaties.

Cruciale aandachtspunten

Om bovenstaande doelstellingen te realiseren vragen ondergetekende organisaties uw aandacht voor de volgende punten:

1. Neem zelf de regie in handen

Tot op heden is in Nederland geprobeerd de plasticcrisis zoveel mogelijk op te lossen door met bedrijven en sectoren afspraken te maken op vrijwillige basis. Helaas met te weinig resultaat, wat leidt tot onduidelijkheid en onnodige vertraging. Het Plastic Pact is hier een treffend voorbeeld van. Ondergetekende organisaties zijn daarom van mening dat heldere en bindende wet- en regelgeving nodig is om de impasse te doorbreken en de opgelopen schade in te halen.

Vrijwel alle wettelijke maatregelen tot nu toe zijn gevolg van Europees beleid. Als Nederland een leidende rol wil hebben om de EU groener te maken (Coalitieakkoord 2021-2025, p.37), dan is meer initiatief vanuit de overheid noodzakelijk. Ditzelfde geldt voor de rol van Nederland in de Verenigde Naties. Als één van de 80 lidstaten die de Oceans Day Plastic Pollution Declaration hebben getekend, dient de Nederlandse overheid zich internationaal actief in te zetten voor wereldwijde en wettelijke afspraken over de vermindering van plasticgebruik. De nadruk moet daarbij liggen op preventie, reductie en hergebruik, boven recycling en opruimen. Het garanderen van de gezondheid voor mens en milieu moet hierin leidend zijn.

2. Zorg voor een echte circulaire economie

Om een circulaire economie te kunnen bewerkstelligen is het van belang om naar de hele levenscyclus van producten te kijken. Circulair ontwerpen houdt niet enkel in dat producten beter gerecycled kunnen worden, maar vooral dat producten langer meegaan, kunnen worden hergebruikt en gedurende de gehele levenscyclus zo min mogelijk microplastics verliezen. Een aantal punten is hierbij van belang:

  • Ten eerste moeten de producten die het meest in het zwerfvuil terechtkomen worden verboden. Dit betekent een uitbreiding van de Single Use Plastics (SUP)-lijst van te verbieden plastic producten die overbodig zijn of kunnen worden vervangen door andere (herbruikbare) materialen, zoals plastic sigarettenfilters, vochtige doekjes etc.
  • Er moet volop worden ingezet op preventie en hergebruik. Eenmalig gebruik van plastic moet sterk worden ingeperkt. Recycling is te vaak als oplossing gepresenteerd, maar gaat vervuiling niet tegen en leidt amper tot vermindering van de bredere milieu-impact. Door hergebruik te verankeren in het milieubeleid, wordt zwerfafval voorkomen en het gebruik van virgin plastic drastisch verminderd. Een stevige frisdrankfles van kunststof kan bijvoorbeeld tot zo’n veertig keer opnieuw gebruikt worden om daarna pas te worden gerecycled (dat gebeurt bijvoorbeeld in Duitsland). Om het gebruik van eenmalig plastic te reduceren, moet bovendien volop worden ingezet op refill-systemen en het terugdringen van verpakkingen op groente en fruit in supermarkten. De Franse wet tegen verspilling en vóór de circulaire economie is hierbij een inspirerend voorbeeld.
  • Statiegeld is bij uitstek geschikt om de transitie naar hergebruik te faciliteren en te realiseren. Door waarde toe te kennen aan verpakkingen worden deze weer ingeleverd, waarna ze opnieuw aan de consument kunnen worden aangeboden. Het statiegeldsysteem werkt. Het heeft een bewezen grote, positieve milieu-impact en moet dus worden uitgebreid naar alle drankverpakkingen, dus glas, plastic, blik en drankkartons, ongeacht de inhoud.
  • Er moeten eisen komen voor recycling om de klimaatimpact en aanwezigheid van chemische stoffen te verminderen. Een verplicht percentage recyclaat in plastic producten en een heffing op virgin plastic zorgen ervoor dat de grondstof langer in de keten wordt behouden. Wanneer virgin plastic duurder is, wordt het voor producenten aantrekkelijk om recyclaat te gebruiken. Dit heeft ook een positief effect op het klimaat, omdat zo minder fossiele brandstoffen nodig zijn voor de productie van nieuw plastic. Wet- en regelgeving is nodig om hoogwaardig en veilig recyclaat te garanderen en om downcycling en dumping te voorkomen.
  • De Nederlandse overheid kan (en moet) zich optimaal inzetten voor het tegengaan van microplasticvervuiling om de gezondheid van mens en milieu te waarborgen. Door hoge productstandaarden in te voeren kan onnodige blootstelling aan microplastics door bijvoorbeeld textiel of cosmetica worden voorkomen. Dat kan door Europese regelgeving te ondersteunen en vergaande maatregelen te bepleiten. Daarnaast mogen geen vergunningen meer worden verstrekt die het lozen van microplastics in het milieu toestaan (zoals bij Chemelot), en moet er strikte controle en handhaving zijn zodat nurdle spills verleden tijd zijn.
  • Zwerfvuil is een van de grootste maatschappelijke ergernissen en jaarlijks zetten honderdduizenden mensen in Nederland zich in om het op te ruimen. Op steeds grotere schaal wordt het probleem door middel van citizen science in kaart gebracht. Om tot effectieve bronbestrijding van zwerfafval te komen is het van belang te weten hoeveel, wat voor soort, waar en waarom ergens zwerfafval ligt. De overheid zou daarom moeten investeren in een nationaal monitoringsprogramma voor rivierafvalmonitoring en citizen science in de Nederlandse delta. Door dit soort initiatieven financieel te ondersteunen, eventueel via een fonds, kan onafhankelijke waardevolle zwerfafvalinformatie worden geleverd aan o.a. Rijkswaterstaat en andere overheidsorganisaties.

3. Laat de vervuilers betalen

Hoewel er in Nederland sprake is van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor verschillende productgroepen, blijkt het voor producenten relatief gemakkelijk om de milieuschade van hun producten af te wentelen of door te berekenen in de prijs van hun product. De huidige wet- en regelgeving houdt producenten niet voldoende verantwoordelijk voor de door hen veroorzaakte milieuschade. Door middel van bewustwordingscampagnes en het steunen van clean-ups verleggen ze de verantwoordelijkheid vaak naar de consument.

Het is van belang bedrijven meer aansprakelijk te stellen voor de gehele levenscyclus van hun producten. Een brede toepassing van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) is nodig, met niet alleen aandacht voor de eindfase van producten, maar ook voor de productie- en gebruiksfase. UPV moet slimmer worden toegepast, bijvoorbeeld via ecomodulatie, zodat de vervuilendste bedrijven de hoogste kosten hebben en bedrijven met echt duurzame oplossingen de laagste. Deze financiële prikkel stimuleert bedrijven om duurzamere producten te maken die langer meegaan en hergebruikt kunnen worden, beter recyclebaar zijn en minder microplastic-slijtage veroorzaken.

Wij maken ons ernstige zorgen over de gevolgen van plasticvervuiling voor het milieu en de menselijke gezondheid. Doeltreffend beleid kan er echter voor zorgen dat deze gevolgen beperkt blijven. Het is noodzakelijk om het roer om te gooien en op alle fronten een systeemverandering via regelgeving te bewerkstelligen.

Ondergetekende milieuorganisaties gaan hierover graag met u in gesprek.

Wij wensen u veel succes in uw nieuwe functie.

Met vriendelijke groet,

Maria Westerbos
Directeur Plastic Soup Foundation, partner van Schone Rivieren

Oskar de Roos
Plastic Lead WWF-NL

Rob Buurman
Directeur Recycling Netwerk Benelux

Merijn Tinga
Plastic Soup Surfer

Albert Jaap van Santbrink
Directeur Stichting de Noordzee, partner van Schone Rivieren

Jelle de Jong
Directeur IVN Natuureducatie, partner van Schone Rivieren

Aanbevelingen NGO's plasticbeleid

(meer…)

Het Afvalfonds publiceerde afgelopen week haar plan voor de uitrol van statiegeld op blikjes. Omdat supermarkten aanhoudend weigeren om de blikjes in te gaan nemen, stelt het bedrijfsleven nu voor om de inname buiten de supermarkten om te regelen. Dat systeem zou moeten uitgroeien tot zogenaamde ‘circulaire hubs’. Recycling Netwerk Benelux, Natuur & Milieu, Plastic Soup Foundation, Stichting De Noordzee, Plastic Soup Surfer en Greenpeace hebben geen vertrouwen in het plan.

Vanaf 31 december 2022 zit er statiegeld op blikjes en moet er een goed inzamelsysteem staan. Minimaal 90% van de blikjes moet gescheiden worden ingezameld. Dat besloot de vorige staatssecretaris voor Infrastructuur en Waterstaat,  Stientje van Veldhoven (D66), in februari dit jaar. Met het plan van het Afvalfonds wordt het halen van de wettelijke doelstellingen onmogelijk en wordt het milieu het slachtoffer, vrezen de milieuorganisaties.

Plan bedrijfsleven

De supermarkten weigeren inzameling van de blikjes in de supermarkt, waardoor het bedrijfsleven nu voorstelt om op zoek te gaan naar locaties ‘nabij’ winkels. Wat ze met ‘nabij’ bedoelen, is onduidelijk. Het is wel al duidelijk dat het plan voor consumenten achteruitgang betekent. 89 % van de consumenten wil blikjes op het verkooppunt kunnen terugbrengen. Maar met het voorstel van het Afvalfonds moet de consument verpakkingen op verschillende plekken inleveren. Er zijn ook nog eens veel minder plekken waar de consument zijn lege blikjes kwijt kan: 3.000 locaties ten opzichte van de 5.500 supermarkten waar nu flesjes ingeleverd kunnen worden. En dat terwijl er bijna 2,5 keer zoveel blikjes als flesjes op de markt worden gebracht.

Consumentonvriendelijk

Rob Buurman, directeur van Recycling Netwerk, voorziet grote problemen bij de realisatie van de doelen voor blik: “Een systeem waarbij het aantal inleverpunten nog lager is dan bij flesjes nu al het geval is, zal de zwerfafval- en recyclingdoelstellingen voor blikjes nooit halen. Het concept is ook allesbehalve consumentvriendelijk. De consument kan met zijn plastic statiegeldflessen terecht in alle supermarkten, maar wordt voor de blikjes naar een andere locatie gestuurd. Er is geen enkel ander land waar het statiegeldsysteem zo is ingericht. Het is dus een grote aanname dat consumenten hier zo maar in mee zullen stappen.”

“Het idee voor ‘circulaire hubs’ klinkt heel aardig, maar het concept wordt op geen enkele manier uitgewerkt. Dit leest niet als een goed uitgewerkt plan voor de lange termijn, maar slechts als  een slecht uitgewerkt excuus om blikjes uit de supermarkten te houden”, stelt Jelmer Vierstra  van Natuur & Milieu.

Tijdrovend proces

Het is daarbij ook de vraag of er überhaupt op korte termijn locaties buiten de winkel gerealiseerd kunnen worden. Het bedrijfsleven is hiervoor namelijk sterk afhankelijk van vastgoedeigenaren en vergunningen van gemeenten. “De kans is groot dat consumenten de eerste maanden hun blikjes vrijwel nergens kwijt kunnen, terwijl ze er wel al meteen statiegeld op moeten betalen. Datzelfde zien we nu in beperkte mate al bij flesjes die je bijvoorbeeld nog altijd niet op stations in kan leveren”, stelt Buurman.

Het bedrijfsleven zegt in haar plan dat de supermarkten een ‘fallback optie’ zijn als komend voorjaar blijkt dat de wettelijke deadline van 31 december 2022 toch niet haalbaar is. Gezien het feit dat deze fallback optie niet is uitgewerkt en er geen afspraken zijn gemaakt wanneer hiervoor gekozen wordt, is er ook geen garantie dat de supermarkten alsnog de blikjes zullen inzamelen.

Innameplicht

Dat supermarkten kunnen weigeren om blikjes in te nemen, komt doordat de vorige regering  besloot om de innameplicht voor verkooppunten uit het Besluit Beheer Verpakkingen 2014 te halen. “Terwijl in andere landen zoals Duitsland en Denemarken tot wel 90% van de blikjes succesvol wordt ingezameld via supermarkten, kreeg het bedrijfsleven van de Nederlandse regering  ruimte om te gaan mokken en te vertragen”,  stellen de milieuorganisaties. We hadden de regering nochtans meerdere malen gewaarschuwd. Wanneer er op 31 december 2022 geen goed werkend en consumentvriendelijk statiegeldsysteem operationeel is, is dat deels te wijten aan de halsstarrige houding van het bedrijfsleven en deels aan deze beleidskeuze van het kabinet.

Politiek

De milieuorganisaties rekenen op de Tweede Kamer en het nieuwe kabinet om de innameplicht voor verkooppunten voor alle statiegeldverpakkingen opnieuw in de wet op te nemen. “Alleen dan hebben we de garantie dat er eind volgend jaar een robuust statiegeldsysteem staat dat de inzamel- en zwerfafvaldoelen realiseert en het milieu vrijwaart van blikjes”, besluiten de milieuorganisaties Recycling Netwerk, Natuur & Milieu, Plastic Soup Foundation, Stichting De Noordzee, Plastic Soup Surfer en Greenpeace.

 

In de media

MSN, Plan voor inzameling blikjes rammelt volgens milieuorganisaties, 22 december 2021

AfvalOnline, Milieuorganisaties voorzien problemen bij blikjesplan Afvalfonds – AfvalOnline, 22 december 2021

VNG Nieuws, http://www.vngnieuws.nl/nieuws/redactie/plan-inzamelen-statiegeldblikjes-schiet-doel-voorbij, 22 december 2021

Nieuws.nl, https://nieuws.nl/algemeen/20211222/plan-voor-inzameling-blikjes-rammelt-volgens-milieuorganisaties/ , 22 december 2021

Reformatorisch Dagblad, Plan voor inzameling blikjes rammelt volgens milieuorganisaties, 22 december 2021

Natuur & Milieu, Milieuorganisaties kraken plan Afvalfonds over de inzameling van blikjes met statiegeld | Natuur & Milieu, 22 december 2021

FoodHolland, FoodHolland Nieuws: Milieuorganisaties wijzen plan Afvalfonds over inzameling statiegeldblikjes af, 22 december 2021

Dagblad van het Noorden, https://dvhn.nl/binnenland/Plan-voor-inzameling-blikjes-rammelt-volgens-milieuorganisaties-27357263.html, 22 december 2021

Levensmiddelenkrant, https://www.levensmiddelenkrant.nl/levensmiddelenkrant/nieuws/milieuorganisaties-en-mvn-oneens-met-inzamelingsplan-afvalfonds, 22 december 2021

Distrifood, Verpakkingsclub hekelt plan Afvalfonds: Drankblikjes ook inleveren in supers, 22 december 2021

Klimaatweb, Milieuorganisaties kritisch op plan Afvalfonds over de inzameling van blikjes met statiegeld, 22 december 2021

NOS Radio 1 Journaal, Kritiek op plan inzameling statiegeld op blikjes, 23 december 2021

Introductie en aanleiding

Sinds 1 juli 2021 zit er statiegeld op kleine plastic flesjes met water en frisdranken. De aanleiding voor dit besluit was de beleidsdoelstelling om een verregaande reductie te bereiken van het aantal flesjes in het milieu en de realisatie dat dit zonder statiegeld niet lukt.

Het kabinet heeft het statiegeldsysteem uitgebreid naar kleine plastic flesjes met de volgende beoogde resultaten. Allereerst wordt er verwacht dat statiegeld het aantal flesjes in het milieu met 70-90% terugdringt. Andere landen boeken op dit gebied mooie resultaten met drankverpakkingen waar statiegeld op wordt geheven. Zo maken in Duitsland blikjes slechts 0,03% uit van het zwerfafval. De eerste voorspellingen op basis van data van Dirk Groot (de Zwerfinator) tonen dat er in Nederland al effect te zien is op het aantal flesjes in het zwerfafval.Ten tweede dient statiegeld bij te dragen aan het behalen van 90% gescheiden inzameling van plastic flessen, een doelstelling die wettelijk is vastgelegd met ingang van kalenderjaar 2022 (naar aanleiding van de Europese Single Use Plastics Directive). Andere landen halen met het statiegeldsysteem zeer hoge inzamelpercentages voor drankverpakkingen met statiegeld (zie tabel 1). Er zijn in Nederland nog geen cijfers openbaar over de huidige inzamelpercentages.

 

In deze review gaan wij in op de uitbreiding van het Nederlandse statiegeldsysteem naar kleine plastic flesjes. We leggen het langs de lat van de vier voornaamste factoren die een statiegeldsysteem succesvol maken. Op basis hiervan onderzoeken we of de invoering van statiegeld op kleine plastic flesjes in Nederland voldoende goed is georganiseerd om een effectief systeem te realiseren en goede inzamelresultaten te waarborgen.

 

Wat maakt een statiegeldsysteem succesvol? 

De kern van een statiegeldsysteem is altijd hetzelfde: de consument betaalt een bedrag bovenop de aankoopprijs van een verpakking. Hij/zij krijgt dat bedrag vervolgens weer terug bij het juist inleveren van deze verpakking. Bij de uitrol van een statiegeldsysteem in de praktijk dienen er enkele aanvullende keuzes gemaakt worden. Dit zijn de variabele factoren waar overheden en betrokken stakeholders, zoals bijvoorbeeld het bedrijfsleven en de organisatie achter het statiegeldsysteem, in dit geval Statiegeld Nederland, beslissingen over nemen. Deze keuzes zijn bepalend voor de uiteindelijke effectiviteit van het statiegeldsysteem. De invulling hiervan kan de werking en positieve (milieu)effecten van het statiegeldsysteem versterken, maar ook ondermijnen.

In deze tussentijdse evaluatie kijken we of de opzet van het Nederlandse statiegeldsysteem voor kleine plastic flesjes de effectiviteit van dit systeem voldoende waarborgt. Deze gaat review daarbij in op de volgende vier factoren:

1. De hoogte van het statiegeldbedrag;

2. Voldoende inzamelpunten en de bereikbaarheid van die inzamelpunten;

3. Duidelijkheid van het systeem voor de consument;

4. Informatieve en activerende communicatie richting de consument.

 

1. De hoogte van het statiegeldbedrag

In de conceptwetgeving voor statiegeld op kleine plastic flesjes gaf het kabinet aan een minimum statiegeldbedrag van 15 eurocent te willen hanteren. De milieuorganisaties Recycling Netwerk Benelux, Natuur & Milieu, Plastic Soup Foundation, de Plastic Soup Surfer en Greenpeace reageerden in een officiële gezamenlijke zienswijze dat 15 eurocent een relatief laag statiegeldbedrag is. De milieuorganisaties deden de aanbeveling om een hoger statiegeldbedrag in te voeren.

De reden hiervoor is dat er een correlatie is tussen de hoogte van het statiegeldbedrag en de verwachte retourpercentages. De onderstaande grafiek van onderzoeksbureau Eunomia uit 2012 op basis van retourpercentages in verschillende landen, laat zien dat de hoogte van het statiegeld van invloed is op het retourpercentage. Bij een statiegeldbedrag van 10 eurocent is het gemiddelde verwachte retourpercentage op basis van Eunomia zo’n 86%, bij 25 eurocent is dit meer dan 90% (zie grafiek 1). Het is hierbij belangrijk te beseffen dat de Nederlandse producenten wettelijk verplicht zijn om een 90% inzamelpercentage te behalen voor plastic flessen.

Grafiek 1 – Relatie statiegeldbedrag en retourpercentages
Bron: Eunomia (2012)

 

Ook CE Delft gaat er in de studie Kosten en effecten van statiegeld op kleine flesjes en blikjes (2017) van uit dat het inleverpercentage en de milieuwinst waarschijnlijk hoger zal zijn bij een hoger statiegeldbedrag. Zo rekent CE Delft bijvoorbeeld de hoge inzamelcijfers in Duitsland, namelijk98% grotendeels toe aan de hoogte van het statiegeldbedrag van 25 eurocent.

CE Delft onderzocht in 2001 ook het verwachte reductiepercentage zwerfafval, op basis van een consumentenonderzoek onder 952 Nederlanders. De reductie zou 65% bedragen bij een statiegeldbedrag van 5 eurocent. Bij een bedrag van 10 eurocent zou, met de berekening van toen, de reductie op 74% uitkomen. Bij een bedrag van 20 eurocent loopt de reductie op tot 83% (+/-5%). Inmiddels is door inflatie deze 20 eurocent uit 2001 vergelijkbaar met 25 eurocent nu.

Noorwegen, waar al sinds 1999 een goed werkend statiegeldsysteem bestaat, verdubbelde in 2018 het statiegeldbedrag op kleine plastic flesjes en blikjes (≤ 0,5 liter) van 1 naar 2 Noorweegse kroon (NOK). 2 NOK komt neer op ongeveer 20 eurocent. Duitsland voerde in 2003 statiegeld in en sinds 2004 zit er op alle wegwerpflessen en -blikjes een statiegeldbedrag van 25 eurocent.

Het Nederlandse kabinet koos er uiteindelijk toch voor om het minimum statiegeldbedrag voor kleine plastic flesjes wettelijk vast te stellen op 15 eurocent. Dat dit een minimumbedrag betreft, betekent dat producenten vrij zijn om een hoger statiegeldbedrag te hanteren. Hiervoor hebben de producenten op hun beurt niet gekozen; sinds 1 juli 2021 zit er 15 eurocent statiegeld op kleine plastic flesjes met frisdrank en water.

Tussenconclusie

Op basis van de reeds aanwezige informatie had de Nederlandse regering een meer effectieve werking van het statiegeldsysteem kunnen waarborgen door te kiezen voor een hoger minimum statiegeldbedrag. De drankenproducenten hadden er op hun beurt voor kunnen kiezen om een hoger statiegeldbedrag te hanteren dan het vastgesteld wettelijk minimum. Het huidige relatief lage statiegeldbedrag van 15 eurocent ondermijnt de effectiviteit van het statiegeldsysteem en brengt het halen van het wettelijk verplichte inzamelpercentage van 90% voor producenten in gevaar.

 

2. Voldoende en bereikbare inzamelpunten

Ook het aantal inzamelpunten en de bereikbaarheid van die inzamelpunten zijn een belangrijke factor voor het waarborgen van de effectiviteit van het systeem. Wanneer consumenten op veel locaties die goed bereikbaar zijn hun flesjes kunnen inleveren in ruil voor statiegeld, maakt dit het systeem toegankelijk en laagdrempelig. Op deze manier heeft een fijnmazig en bereikbaar netwerk van inzamelpunten een positief effect op de inzamelcijfers. Omgekeerd zullen de inzamel- en recyclingcijfers negatief beïnvloed worden bij een lager aantal innamepunten en wanneer bijvoorbeeld bepaalde verkooppunten geen statiegeld uitkeren. Dit veroorzaakt onduidelijkheid, en  bemoeilijkt het voor de consument om het statiegeld terug te krijgen. Dit creëert een reëel risico op een negatief effect op de bereidheid en de appreciatie van de consumenten ten aanzien van het inleveren van plastic flesjes.

Een efficiënte en veelvoorkomende manier om een fijnmazig netwerk van terugnamepunten te garanderen, is een innameplicht voor verkooppunten. Dit is de reden dat Recycling Netwerk Benelux, Natuur & Milieu, Plastic Soup Foundation, de Plastic Soup Surfer en Greenpeace vanaf het begin hebben gepleit voor een wettelijke innameplicht voor verkooppunten, met de mogelijkheid tot uitzondering voor kleinere verkooppunten.

Case studies uit het buitenland onderschrijven het belang van een dergelijke innameplicht voor het behalen van goede inzamelpercentages. In statiegeldlanden die hoge inzamelpercentages van 90% of meer realiseren (Duitsland, Litouwen, Noorwegen) bestaat er een innameplicht voor verkooppunten. In landen met statiegeldsystemen zonder innameplicht worden gemiddeld lagere recyclingpercentages gehaald.

Zweden is het land dat het hoogste scoort van alle landen zonder innameplicht Het systeem bestaat al sinds 1984 voor blikjes en in 1994 werden de plastic drankflessen er aan toegevoegd. In 2019 werd in Zweden 84,1% van de plastic flessen ingezameld en gerecycled (het totale recyclingpercentage inclusief blikjes is 84,9%). Hiermee haalt Zweden zonder innameplicht bij lange na niet de 90% gescheiden inzamelingdoelstelling die volgens de Nederlandse wet vanaf 2022 verplicht is.

Innameplicht in Nederland

Tot 1 juli 2021 was in Nederland de innameplicht een onderdeel van de wetgeving in het Besluit beheer verpakkingen 2014. De Nederlandse regering heeft bij het opnemen van statiegeld voor kleine plastic flesjes in deze wetgeving (van kracht per 1 juli 2021), via het Besluit maatregelen kunststof drankflessen, besloten om die innameplicht voor verkooppunten uit de wetgeving te halen.

Als resultaat zien we nu dat enkele (grote) verkooppunten wel plastic flesjes met statiegeld verkopen, maar de consument geen statiegeld uitkeren wanneer deze zijn/haar flesje daar weer wil inleveren.  Enkele voorbeelden hiervan zijn: de bioscopen zoals Pathé; tankstations; McDonalds; La Place, AH to go winkels; musea en theaters; universiteiten; en winkels zoals Hema, Kruidvat en Action. Eerder stond pretpark De Efteling ook in dit rijtje, maar zij hebben inmiddels bij ons aangegeven dat mensen hun flesje wel kunnen inleveren voor 15 eurocent statiegeld in de garderobe.

Dit betekent dat er in absolute zin minder innamepunten in Nederland zijn dan wanneer er wel een wettelijke innameplicht was vastgesteld. Daarbij zijn er verschillende locaties waarbij de drank in het flesje ter plekke wordt geconsumeerd. Zonder teruggave van het statiegeld op die locatie, is er een forse drempel voor de consument om het flesje weer in te leveren. Bovendien leidt het niet uitkeren van statiegeld door enkele (grote) verkooppunten tot verwarring en onbegrip bij de consument. Beide factoren ondermijnen de effectiviteit van het statiegeldsysteem.

Tot slot is het belangrijk te weten dat het lager aantal inzamelpunten het negatieve effect van het lage statiegeldbedrag van 15 eurocent op de retourpercentages versterkt. CE Delft concludeert in de statiegeldstudie dat “bij een laag statiegeld en weinig inleverpunten het percentage lager zal liggen dan bij eenzelfde statiegeld en meer inleverpunten”. Bij een hoger statiegeldbedrag zal het effect van het aantal inzamelpunten minder sterk terug te zien zijn in de uiteindelijke retourpercentages. CE Delft verwacht bij een statiegeldbedrag van 25 eurocent een retourpercentage van 90% ongeacht het aantal inleverpunten, terwijl ze bij 10 eurocent een retourpercentage van 80% verwachten wanneer alleen in supermarkten ingeleverd kan worden en 85% wanneer de consument zijn flesje bij elk verkooppunt kan inleveren.

Tussenconclusie

Met haar keuze om de wettelijke innameplicht te schrappen, heeft de regering de doeltreffendheid van het systeem deels  ondermijnd. Zij opende zo de deur voor de huidige situatie  waarbij  verkooppunten zich onttrekken aan het inzamelnetwerk, terwijl zij wel flesjes met statiegeld verkopen. Dit vermindert het aantal inzamelpunten en creëert onduidelijkheid voor en onbegrip bij de consument.

Vooruitblik

Voor de blikjes gaat het wegnemen van de inzamelplicht waarschijnlijk nog vele grotere consequenties hebben. Op dit moment weigeren supermarkten namelijk om als inzamelpunt te fungeren voor de blikjes. Zij geven aan dat ze inzamelpunten buiten de supermarkten op willen zetten. Dit is een onnodig ingewikkeld, omslachtig en duur proces waarvan de kans erg klein is dat een dergelijk systeem vóór de wettelijke deadline van 31 december 2022 gerealiseerd zal zijn. Bovendien betekent dit feitelijk dat consumenten voor verschillende drankverpakkingen naar verschillende locaties zouden moeten om hun statiegeld terug te krijgen. Dit werpt enorme drempels op voor consumentenparticipatie en zal tot verdere verwarring en afnemend draagvlak leiden, met alle negatieve gevolgen op de effectiviteit van het systeem van dien.

 

3. Een statiegeldsysteem dat duidelijk is voor de consumenten

Omdat het succes van het statiegeldsysteem staat of valt met participatie vanuit de consument, is het belangrijk dat het voor de consument duidelijk is hoe dit statiegeldsysteem is opgezet en wat de kaders zijn. Hierin zijn twee elementen cruciaal, namelijk dat het duidelijk is (a) op welke drankverpakkingen er statiegeld wordt geheven en (b) op welke locaties deze drankverpakkingen kunnen worden ingeleverd in ruil voor statiegeld.

Innamepunten voor statiegeldflesjes

Wat betreft de locaties hebben we reeds aangestipt dat het ontbreken van de innameplicht voor verkooppunten hier voor onduidelijkheid zorgt. Dit heeft namelijk geleid tot de situatie dat verscheidene (grote) verkooppunten wel statiegeldflesjes verkopen, maar weigeren om statiegeld uit te keren aan consumenten die deze plastic flesjes weer willen inleveren. Omdat dit in sommige gevallen locaties betreft die zelfs in grote getalen plastic flesjes verkopen (of zelfs op de markt brengen), leidt dit tot een onlogische situatie waarbij het arbitrair aandoet welke locaties wel en geen statiegeld uitkeren. Dit brengt onduidelijkheid in het systeem, wat een mogelijk negatief effect heeft op het draagvlak voor en participatie in het statiegeldsysteem.

Een wettelijke innameplicht voor verkooppunten had deze situatie voorkomen. Een uitzondering voor kleine verkooppunten (bijvoorbeeld op basis van vloeroppervlakte) blijft hierin wel een optie, omdat deze uitzondering eenduidig en goed te onderbouwen is – en daarmee te begrijpen voor de consument.

Drankverpakkingen met of zonder statiegeld

Het spreekt voor zich dat het voor consumenten ook duidelijk en begrijpelijk moet zijn op welke drankverpakkingen zij statiegeld betalen en dus weer terug kunnen krijgen. Net zoals bij de locaties, kunnen arbitraire uitzonderingen hierin leiden tot de onwenselijke situatie dat een consument wel verwacht statiegeld te kunnen innen, maar nul op het rekest krijgt. Via social media zijn door consumenten al veel situaties gerapporteerd waarin zij hun statiegeld niet terugkregen, waarvan er meer dan eens in de eerste plaats geen statiegeld op de verpakking zat. Deze onduidelijkheid wordt nu in de hand gespeeld door de uitzondering die door de regering is gemaakt voor plastic flesjes met zuivel en sappen.

Met name de uitzondering voor plastic flesjes met sappen leidt tot verwarring. Wat hieraan bijdraagt is dat het soms ogenschijnlijk dezelfde flesjes zijn, waarbij op de één wel statiegeld zit en op de ander niet (zie afbeelding 1). Wat hierbij meespeelt, is dat het onderscheid tussen een sap en een frisdrank op het oog niet eenvoudig te maken is.

Afbeelding 1: Flesjes van Albert Heijn eigen merk – op flesje 2 zit wel statiegeld, op flesjes 1 en 3 niet. Bron: Twitter, Arjan Vermeulen

Wat ook niet helpt, is dat de keuze van de regering om sappen uit te zonderen van het statiegeldsysteem niet goed uit te leggen is richting de consument. Er zijn dan ook diverse  landen, zoals Kroatië, Estland, Finland en Litouwen, waar drankverpakkingen met sap al jaren wel binnen het statiegeldsysteem vallen. Denemarken breidde in 2020 het statiegeldsysteem uit naar sappen. Duitsland besloot het statiegeldsysteem per 1 januari 2022 uit te breiden met fruit- en groentesappen (en per 2024 ook met melkdranken).

De uitzondering van zuivel en sappen leidt ook nog tot een ander probleem, in relatie tot de 90% gescheiden inzameldoelstelling voor plastic flessen. Kleine plastic flesjes met zuivel en sappen maken volgens studiewerk van CE Delft samen 17% van het marktaandeel van kleine flesjes uit, waardoor de producenten de wettelijk voorgeschreven gescheiden inzameldoelstelling van 90% niet zullen halen zolang er op zuivel en sappen geen statiegeld wordt geheven.

Tussenconclusie

De gemaakte keuzes in de opzet van het Nederlandse statiegeldsysteem zorgen voor onnodige complexiteit, zowel wat betreft de locaties waar de consument statiegeld terug kan krijgen als op welke drankverpakkingen wel of geen statiegeld zit. Deze complexiteit maakt het systeem onduidelijk voor de consument. Dat ondermijnt mogelijk de participatiegraad omdat men het simpelweg niet begrijpt óf het draagvlak voor het systeem afneemt. In beide gevallen voorzien wij een negatieve weerslag op de participatie en daarmee de effectiviteit van het statiegeldsysteem.

 

4. De consumenten goed informeren en motiveren

Zoals gezegd is het succes van het statiegeldsysteem afhankelijk van de participatiegraad onder consumenten. Het is daarom belangrijk om de consument en de maatschappij als geheel proactief te informeren over het statiegeldsysteem en te motiveren om hieraan deel te nemen. De complexiteit van het Nederlandse statiegeldsysteem maakt een goede communicatiecampagne richting consumenten extra belangrijk.

Statiegeld Nederland, de door het bedrijfsleven opgezette uitvoeringsorganisatie, had ons inziens meer moeten doen om de consument te informeren over de kaders van het statiegeldsysteem en om de maatschappij te enthousiasmeren en te activeren om mee te doen. In verscheidene andere landen hebben de uitvoeringsorganisaties (opgezet en aangestuurd door het bedrijfsleven) het statiegeldsysteem echt omarmd, wat terug is te zien in hun communicatie over het systeem.

 

De communicatie over statiegeld in Zweden

 

Kijk bijvoorbeeld naar Zweden, waar uitvoeringsorganisatie Pantamera op hun website hun statiegeldsysteem aanprijst als “Sweden’s smallest climate movement”. Zij motiveren consumenten om mee te doen door de link met het klimaat te benadrukken. Ze wijzen op de hoeveelheid CO2 die het statiegeldsysteem bespaart. Pantamera zette  ook een humorkanaal met jonge influencers op om jonge consumenten te bereiken. Met hun Instagram-pagina bereiken zij inmiddels 46.400 mensen.

 

De communicatie over statiegeld in Noorwegen

 

 

Ook in Noorwegen communiceert de systeembeheerder, Infinitum, enthousiast over het statiegeldsysteem. De website van Infinitum bestempelt het statiegeldsysteem als “het grootste milieu succes”. Infinitum legt aan consumenten uit dat ze met het terugbrengen van één statiegeldfles genoeg energie besparen om hun mobieltje 70 keer op te laden. Op de nieuwspagina van de “Infinitum Movement”, een promotieteam van het statiegeldsysteem, staan artikelen over de goede recycling van plastic statiegeldflessen ten opzichte van ander huishoudelijk plastic afval en over de stijgende wereldwijde interesse wereldwijd voor het Noorse statiegeldsysteem.

 

De communicatie over statiegeld in Litouwen

In Litouwen, wat sinds 2018 een zeer succesvol statiegeldsysteem kent, worden bezoekers van de kleurrijke website van systeembeheerder USAD begroet met de tekst “Thank you for being here. That means that you care” en een teller van hoeveel drankverpakkingen er al zijn ingezameld via het statiegeldsysteem.

De communicatie over statiegeld in Nederland

Vergeleken bij bovenstaande voorbeelden steekt de communicatie van Statiegeld Nederland bleekjes af. De website is erg sober en lijkt enkel als doel te hebben om te informeren – en niet te enthousiasmeren. Informatie voor bedrijven en consumenten staat door elkaar, en de informatie die richting consumenten wordt gegeven, is beperkt. Op de landingspagina voor consumenten staat heel beknopt wat er per 1 juli 2021 is veranderd, hoe mensen een statiegeldfles kunnen herkennen en waar flesjes ingeleverd kunnen worden. Vervolgens is er een redelijk uitgebreide Frequently Asked Questions pagina, waar consumenten actief op zoek kunnen naar aanvullende informatie. Er wordt geen verwijzing gemaakt naar de milieu- en klimaatwinst waarvoor het statiegeldsysteem is uitgebreid, dat we er samen voor kunnen zorgen dat Nederland schoner en meer circulair wordt of hoe belangrijk het is dat mensen hun flesjes daadwerkelijk weer inleveren.

Social media is bij uitstek een goed instrument om veel mensen te bereiken en enthousiasmeren en om het nieuwe statiegeldsysteem toegankelijk en positief onder de aandacht te brengen. Statiegeld Nederland heeft geen Twitter account, een Instagram account met 63 volgers en 0 posts en een Facebookpagina met 183 volgers en 0 posts. Op de Facebookpagina staat alleen een profielfoto en daaronder twee reacties: een klacht van een consument over de werking van het statiegeldsysteem en een andere consument die probeert die persoon te helpen. We stellen dus vast dat Statiegeld Nederland feitelijk geen gebruik heeft gemaakt van sociale media om de Nederlandse consumenten te enthousiasmeren voor het nieuwe statiegeldsysteem.

Er bestaat een app van Statiegeld Nederland waarmee mensen een barcode van een fles kunnen scannen om te zien hoeveel statiegeld ze hiervoor terug kunnen krijgen. De app geeft geen verdere informatie over het statiegeldsysteem en staat ook niet aangekondigd op de website. De app is meer dan 10.000 keer gedownload, maar krijgt een evaluatie een 1,8 op uit 5. In de reviews staan opmerkingen over technische problemen en onduidelijkheid over wat er gescand kan worden omdat er niet staat aangegeven dat de app alleen werkt voor plastic flessen.

Tussenconclusie

Statiegeld Nederland had meer kunnen doen om (a) de consument te informeren over het statiegeldsysteem en (b) om de maatschappij te enthousiasmeren en activeren om mee te doen. De aangebrachte onnodige complexiteit in het Nederlandse statiegeldsysteem versterkt deze noodzaak: het vraagt enerzijds om meer uitleg en maakt anderzijds een motiverende campagne extra belangrijk, omdat de complexiteit het draagvlak ondermijnt.

 

Conclusie

Gebaseerd op deze analyse concluderen wij dat de overheid en het bedrijfsleven bij het opzetten van de kaders van het statiegeldsysteem keuzes hebben gemaakt die de effectiviteit van het statiegeldsysteem ondermijnen. Op alle vier de factoren die in deze tussenevaluatie zijn bekeken en die doorslaggevend zijn voor het succes van het statiegeldsysteem, hebben de overheid en het bedrijfsleven beslissingen genomen die afbreuk doen aan de werking van het statiegeldsysteem.

Het is belangrijk te beseffen dat deze factoren elkaar versterken; zo leidt een laag statiegeldbedrag bij een lager aantal innamepunten sneller tot lagere inzamelcijfers, dan wanneer er sprake is van een laag statiegeldbedrag in een fijnmazig netwerk van innamepunten. Bij afwezigheid van een goede communicatiecampagne zal de complexiteit van het systeem een nog sterkere negatieve impact hebben op de participatie van consumenten.

De sleutelfactoren voor effectieve statiegeldsystemen  komen niet uit de lucht gevallen.  De hierboven geciteerde studies van verschillende bronnen zoals CE Delft, Eunomia en Reloop bevatten informatie over de succesfactoren van het statiegeldsysteem. Deze studies waren bekend vóór de regering en het bedrijfsleven de keuzes maakte voor het Nederlandse statiegeldsysteem Bovendien is de regering door milieuorganisaties, en andere maatschappelijke actoren zoals de Consumentenbond, al vroeg in het proces (namelijk in reactie op de conceptwetgeving) gewaarschuwd voor nadelige effecten van deze voorgenomen keuzes. Al in april 2019 werd het kabinet middels zienswijzen (reacties op de wetgeving) gewaarschuwd dat het verwijderen van de wettelijke innameplicht voor verkooppunten en het uitzonderen van flessen met zuivel en sappen een negatieve impact zou hebben op de effectiviteit van het systeem.

De afgelopen maanden bereidde de Rijksoverheid regelgeving voor om wegwerpplastics in het zwerfafval te verminderen en zodoende Nederland schoner te maken. Dit is onderdeel van de implementatie van de Europese richtlijn voor wegwerpplastics die dit jaar in Nederland is ingevoerd. Hiervoor startte het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een consultatie. Tot 6 december 2021 kan er gereageerd worden op de conceptversie van de ministeriële regeling. In aanloop van het AO Circulaire Economie op 18 november stelt een coalitie van milieuorganisaties beleidssuggesties voor gericht om de aanpak van zwerfafval te optimaliseren voor een schoon Nederland.

Met de invoering van de ministeriële regeling (MR) worden hele belangrijke stappen gezet in de strijd tegen wegwerpplastics. Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) wordt ingevoerd voor zwerfafval, wat betekent dat producenten voor het eerst worden verplicht te betalen voor o.a. het opruimen, verwerken en transport van zwerfafval. Op dit moment worden deze kosten nog gedragen door o.a. gebiedsbeheerders, waaronder lokale overheden en dus de burger. Daarnaast zijn er steeds meer opruiminitiatieven waar duizenden vrijwilligers jaarlijks aan meedoen. Het verschuiven van de kosten naar de producenten is een belangrijke ontwikkeling. Hieronder volgen de belangrijkste standpunten van de milieubeweging om de nieuwe regelgeving te versterken:

Algemene beleidssuggesties over uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor zwerfafval

Verbeteringen voor zwerfafvalmonitoring en kostenberekening

Verbeteringen voor reductiemaatregelen

Bovenstaande beleidsaanbevelingen zijn geformuleerd door een coalitie van milieuorganisaties, bestaande uit Recycling Netwerk Benelux, Plastic Soup Foundation, Stichting De Noordzee, Natuur & Milieu, GoClean, Plastic Peuken Collectief, de Plastic Soup Surfer en de Zwerfinator. Een uitgebreide nota met gedetailleerdere analyse van de concept ministeriële regeling wordt begin december via de internetconsultatie ingediend.

De PDFs van de uitgebreide zienswijzen die we hebben ingediend voor de internetconsultatie:

                   

      

 

 

Er wordt veel verwacht van Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid-systemen voor de verduurzaming van productketens. Producentenverantwoordelijkheid, zoals ook vastgelegd in Europese afvalstoffenregelgeving, is bedoeld om de milieu-impact van producten over hun levenscyclus te verminderen. Maar tegelijkertijd worden de organisaties die daar wettelijk uitvoering aan geven, volledig gefinancierd door het bedrijfsleven en treden zij ook op als belangenbehartiger namens het bedrijfsleven. Recycling Netwerk is daarom een onderzoek gestart om o.a. meer inzicht te verkrijgen in de manier waarop organisaties waarin producenten zich verenigen (PRO’s) functioneren en hoe overheden zich daartoe verhouden.

Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) behelst het idee dat producenten verantwoordelijk zijn voor de gehele levenscyclus van hun producten. Het concept Extended Producer Responsibility werd in 1990 bedacht door de Zweed Thomas Lindhqvist met als doel de milieu-impact van producten terug te dringen. Hij schrijft: “EPR should be seen as a principle for preventive environmental policymaking. The main emphasis of EPR is to stimulate product and product system improvements.” In de Europese Unie en de lidstaten is het concept van UPV uitgewerkt in een pakket aan administratieve, financiële en informatieve beleidsinstrumenten. De meest voorkomende UPV-beleidsinstrumenten zijn inzameling- en recycling doelstellingen, heffingen in de consumentenprijs (bijvoorbeeld een door de producent gestelde bijdrage voor de afvalverwerking) en statiegeldsystemen. Hiermee worden producenten dus verplicht om voor hun producten te voldoen aan bepaalde – door de overheid gestelde – eisen ten aanzien van de achterkant van de productketen. Door zowel overheden, milieuorganisaties, alsook producenten, wordt het idee van UPV gezien als een goede set van tools om de milieu-impact van producten te beperken. Het is echter gebleken dat UPV-systemen in hun huidige vorm nog niet in staat zijn de verwachting ten aanzien van een positieve milieu-impact waar te maken. 

Wat houdt UPV in de praktijk in?

In de meeste gevallen kiezen producenten voor een collectieve vorm van UPV door zich te bundelen in zogenaamde producer responsibility organisations (PRO’s). Ook in Nederland en België zijn verscheidene PRO’s actief die verschillende productgroepen – verpakkingen, batterijen, autobanden – representeren. Deze PRO’s zorgen ervoor dat aan de wettelijke UPV-verplichtingen wordt voldaan door het organiseren van de inzameling en verwerkingen van een specifieke afvalstroom, zoals bijvoorbeeld verpakkingsafval. Een van de belangrijkste taken van een PRO betreft dus de organisatie van logistieke ketens. Door samen te werken in een collectief is schaalvergroting op het gebied van logistiek mogelijk en is het moeilijker voor producenten om hun verantwoordelijkheid te ontwijken (ook wel free riding genoemd).

PRO’s zijn veelal stichtingen zonder winstoogmerk, waaraan de verschillende deelnemende producenten een financiële bijdrage betalen. De hoogte van de bijdrage wordt in Nederland en België bepaald door de PRO’s zelf. In veel gevallen wordt er gewerkt met gedifferentieerde afvalbeheersbijdragen, door de nettokosten van verwerking en administratie te verrekenen met wat het gerecyclede materiaal opbrengt. Met de opbrengsten draagt de PRO er zorg voor dat de inname- en recyclingdoelstellingen gehaald worden. Het kan zo zijn dat een producent wijzigingen doorvoert in het ontwerp van een product om op die manier de milieu-impact te verminderen. Dit wordt ook wel Design for Environment (DfE) genoemd. Door producenten hier middels een lagere afvalbeheersbijdrage voor te belonen zouden ze kunnen worden gestimuleerd hun producten te verduurzamen. 

Voor productgroepen waar via wetgeving UPV op van toepassing is, is voornamelijk sprake van een verplichting op het gebied van kostendekking voor inzameling en recycling (op basis van de gestelde recyclingdoelstellingen), het faciliteren van gescheiden inzameling en het rapporteren van betrouwbare data op het gebied van het afvalbeheer. De wetgever speelt hier een belangrijke rol in. Voor verpakkingen, autobanden, elektrische apparaten, batterijen en andere productgroepen, stelt de wetgever doelstellingen en verplichtingen op voor duurzamer beheer van de afvalfase. Recyclingdoelstellingen vormen vaak de kern van de afspraken die gemaakt worden. We zien in Europa maar beperkt wetgeving die helpt om producten, als het gaat om het gebruik van grondstoffen, te verduurzamen. Er wordt amper ingezet op verduurzaming met een focus op de voorkant van de productketen en de systemen waarin producten functioneren, zoals Ecologic in eerder onderzoek al concludeerde. In de praktijk stuurt UPV dus zelden en zeer beperkt aan op veranderingen in het ontwerp en het productieproces, terwijl daar juist voor een belangrijke mate ook de duurzaamheid van het product en het systeem waarin het functioneert, wordt bepaald. De vraag is ook in hoeverre UPV-systemen, zoals nu georganiseerd, daartoe in staat zijn. 

Eerder onderzoek

In theorie is UPV een nuttige en logische mix van beleidsinstrumenten om ervoor te zorgen dat producten verduurzamen en producenten hun verantwoordelijkheden nemen. Onderzoek van verschillende instanties (zie o.a. PBL/CBS, Universiteit Utrecht, Ecologic) heeft echter uitgewezen dat UPV-systemen in hun huidige vorm niet voldoende in staat zijn producenten aan te sporen te investeren in Design for Environment (DfE). Ook recentelijk onderzoek van Rebel Group in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat concludeert dat financiële instrumenten – zoals het vooraf reserveren van financiële middelen voor de afvalfase van een product – de producent niet aanzetten tot verduurzaming van een product(keten). Zoals eerder genoemd, ligt de focus – van zowel beleidsmakers als producenten – meestal op de afvalfase van product. Wanneer er wel wordt gekeken naar een eerdere levensfase van een product, komt het veelal neer op Design for Recyclability: producenten proberen hun producten beter recyclebaar te maken door bijvoorbeeld minder (verpakkings)materiaal toe te passen in de ontwerpfase of meer uniforme materialen te gebruiken. In sommige gevallen, zoals in Nederland en Frankrijk, worden ze hier via gemoduleerde afdrachten voor beloond of gestraft. Denk hierbij aan het betalen van een hogere bijdrage wanneer er een keramische dop wordt gebruikt op een glazen fles en een lagere bijdrage wanneer een uniforme kunstof verpakking goed te recyclen is. Hoewel dergelijke maatregelen mogelijk zorgen voor betere recycling levert dit lang niet altijd maximale milieuwinst op. Als een producent bijvoorbeeld meer uniform verpakkingsmateriaal gebruikt is het wellicht gemakkelijker te recyclen (DfR), maar mogelijk zou een herbruikbare verpakking (DfE) een veel groter voordeel opleveren voor het milieu. 

Maar het (gedeeltelijk) uitblijven van DfE is niet het enige mankement van UPV systemen. In februari van dit jaar schreven de EUObserver en Apache over de manier waarop PRO’s die opereren op het gebied van plastic verpakkingen, in Europa invloed uitoefenen op milieuwetgeving. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de Belgische PRO voor verpakkingsafval – Fost Plus – actief lobby voerde om strengere milieumaatregelen voor verpakkingsafval tegen te werken. Fost Plus en andere zogenoemde Green Dot organisations blijken in heel Europa invloed te hebben op wijzigingen in het verpakkingenbeleid. Zo maken verschillende Europese organisaties gebruik van overeenkomende argumenten om bijvoorbeeld statiegeld op drankverpakkingen tegen te houden. Daarbij blijkt er weinig toezicht en controle te zijn op de door de PRO’s gerapporteerde collectie en recycling cijfers. De Europese Rekenkamer concludeerde dat de huidige inzameling- en recyclingcijfers van plastic verpakkingsafval verre van accuraat zijn en dat de mogelijkheid tot het vergelijken van cijfers tussen de verschillende lidstaten ontbreekt. Ook onderzoekers van de Universiteit Utrecht merkten op dat het toezicht op PRO’s en de mate van transparantie zeer beperkt zijn. PRO’s hebben volgens artikel 8a van het Waste Framework Directive de verplichting om betrouwbare data leveren. Overheden zijn afhankelijk van deze gerapporteerde data, maar de verificatie ervan ontbreekt dus veelal. Het doel van een PRO is om voor de aangesloten producenten compliance te bewerkstelligen. Voor het Afvalfonds Verpakkingen houdt dit bijvoorbeeld in dat zij namens producenten zorgen dat de recyclingdoelstellingen voor verpakkingsafval worden gehaald. Het feit dat de overheid afhankelijk is van deze – door het bedrijfsleven gefinancierde – organisaties voor betrouwbare data-verzameling, maakt dat de governance van PRO’s door de overheid in het geding komt. In theorie zouden UPV-systemen producenten via wetgeving verantwoordelijkheid op moeten opleggen voor het beheer van hun producten, waarbij de overheid een controlerende rol heeft. In de huidige situatie hebben producenten niet alleen de verantwoordelijkheid gekregen, maar ook aanvullende invloed die mogelijk is gemaakt door wetgeving. 

Doel van ons onderzoek

De vraag die hieruit voortkomt, is of de verschillende rollen van een PRO – belast met de realisatie van opgelegde doelstellingen én (gespreks)partner voor ministeries/belangenbehartiger van het bedrijfsleven – bijdragen aan goed milieubeleid. Het behalen van maximale milieuwinst middels de verduurzaming van productsystemen is het uiteindelijke doel van UPV, maar valt binnen het huidige systeem mogelijk moeilijk te realiseren. Door middel van onderzoek willen we duiden hoe de verhouding tussen PRO’s en producenten, beleidsmakers, beleidsprocessen en andere stakeholders invloed hebben op het functioneren van UPV systemen. Hoe zit het bijvoorbeeld met de governance van deze stichtingen? De overheid zou in theorie een controlerende rol moeten hebben, maar is deze controle optimaal? Hoeveel inspraak hebben de Nederlandse PRO’s in het beleidsproces? Hoe wegen overheden de rol van UPV-organisaties ten opzichte van andere stakeholders bij het opstellen van wet- en regelgeving? En wat zou vanuit een transparante en democratische samenleving wenselijk zijn? Dit zijn enkele van de vragen waar wij middels onderzoek antwoorden op willen formuleren. Dit onderzoek dient als aanvulling op de eerdere onderzoeken die al gedaan zijn naar de effectiviteit van UPV-systemen op bijvoorbeeld DfE en onder meer de rol van financiële stimulansen hierin. 

Een analyse van de governance van UPV-systemen moet in kaart wordt brengen hoe overheden en PRO’s zich tot elkaar verhouden en welke veranderingen in beleid en het proces van beleidsvorming zouden bijdragen aan beter milieubeleid. Dit is een vereiste voor het laten slagen van de verduurzaming van productsystemen en daarmee het behalen van maximale milieuwinst. 

 

Sinds 1 juli 2021 zit er eindelijk statiegeld op kleine plastic flesjes in Nederland. Dit is geweldig nieuws, want het draagt bij aan het verminderen van zwerfafval en het verbeteren van recycling van die kleine flesjes.

Om de positieve milieueffecten van het statiegeldsysteem daadwerkelijk te realiseren, is het van groot belang dat het statiegeldsysteem efficiënt wordt ingericht. Duidelijkheid en toegankelijkheid voor de consument zijn hierbij cruciaal. Hoe gemakkelijker het is voor de consument om drankverpakkingen terug te brengen, hoe meer drankverpakkingen ingezameld en gerecycled zullen worden.

Nu zijn er echter verkooppunten die wel plastic flesjes met statiegeld verkopen, maar die geen statiegeld teruggeven aan de consument wanneer zij daar kleine plastic flesjes weer in willen leveren (b.v. sommige winkels, bioscopen, supermarkten, benzinestations). Dit is niet consumentvriendelijk en beperkt het aantal inzamelpunten voor plastic flesjes behoorlijk.

We willen zicht krijgen op dit probleem. En jij kunt ons daarbij helpen! We lanceren op deze webpagina een meldpunt, waar je aan kunt geven welke verkooppunten weigeren om statiegeld terug te geven.

Je kunt dit Meldpunt invullen en delen tot en met 14 november.

Je kunt ons ook helpen door:

  • Dit meldpunt te delen op je social media kanalen (b.v. Facebook, Twitter, LinkedIn). 
    Hieronder zijn enkele voorbeelden van posts.
    • FacebookSinds 1 juli 2021 zit er #statiegeld op #plastic #flesjes!
      Dit is geweldig nieuws! Het draagt bij aan het verminderen van zwerfafval en het verbeteren van de recycling van die kleine flesjes. Maar niet alle verkooppunten geven je statiegeld terug bij het inleveren.
      Laat via dit #meldpunt weten waar je je plastic flesjes niet kunt inleveren in ruil voor statiegeld. https://bit.ly/ArtikelMeldpuntRNB
    • Twitter: Sinds 1 juli 2021 zit er #statiegeld op #plastic #flesjes!
      Laat via dit meldpunt weten waar je je plastic flesjes niet kunt inleveren in ruil voor statiegeld : https://bit.ly/ArtikelMeldpuntRNB.
  • Door het Recycling Netwerk Facebook bericht en tweet te delen met je persoonlijke social media kanaal, of dat van jouw organisatie.

1. “Gedragsverandering is beter dan statiegeld”

“Samengevat, niet statiegeld zal de zwerfvuilproblematiek oplossen. Wel een doorgedreven mentaliteits- en gedragsverandering van zwerfvuilveroorzakers via preventie, sensibilisering en handhaving,” aldus Fost Plus, Fevia en Comeos.

Het bedrijfsleven promoot een generieke aanpak die enkel gaat over de zogenaamde ‘vervuilende consumenten’, maar nooit gaat over de keuzes die de bedrijven maken inzake verpakkingen. Ze pleiten steeds voor een zeer algemene aanpak die inzetten op communicatiecampagnes, opruimacties, plannen voor meer prullenbakken en het beboeten van overtreders. Maar iedereen die door België wandelt kan met eigen ogen vaststellen dat deze aanpak na al die jaren nog niet heeft geleid tot het gewenste resultaat.

Statiegeld leidt tot gedragsverandering. Als een lege verpakking nog waarde heeft, verandert het gedrag van de persoon die die verpakking heeft. Bijna niemand gooit geld weg.

CE Delft becijferde in opdracht van de Nederlandse overheid dat statiegeld leidt tot een reductie tot 70-90% minder plastic flessen en blikjes in het zwerfafval. Dat wijst op een zeer sterke gedragsverandering. Uit cijfers uit Duitsland blijkt eveneens er nauwelijks blikjes worden weggegooid dankzij statiegeld.

 

2. “Handhaving is beter”

“Samengevat, niet statiegeld zal de zwerfvuilproblematiek oplossen. Wel een doorgedreven mentaliteits- en gedragsverandering van zwerfvuilveroorzakers via preventie, sensibilisering en handhaving,” aldus Fost Plus, Fevia en Comeos.

Er ontbreekt simpelweg bewijs dat boetes werken om zwerfvuil effectief aan te pakken. Het verbod om afval weg te werpen, inclusief dreiging van een boete, bestaat al erg lang. Maar alsnog liggen de Belgische bermen, parken en natuur vol blikjes en flesjes.

Om een boete uit te kunnen schrijven, is het bij zwerfvuil nodig dat een vervuiler op heterdaad wordt betrapt. Dit is een moeilijkheid in de praktijk, zeggen de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor deze handhaving. Dit maakt de pakkans erg laag, en juist de pakkans is doorslaggevend om het gedrag van de burger via handhaving te wijzigen. Het verhogen van de boetes is niet zonder meer mogelijk en het is de vraag of het enig effect heeft.

 

3. “Statiegeld lost niet alle zwerfvuil op”

“Statiegeld lost het zwerfvuil niet op”, beweert het bedrijfsleven vaak. En uiteraard: het is een feit dat zwerfvuil uit meer dan alleen flessen en blikjes bestaat. Niemand beweert dat statiegeld op die drankverpakkingen het gehele zwerfvuil probleem in één klap oplost. Het feit dat statiegeld op plastic flessen en blikjes niet voorkomt dat er nog peuken of snoeppapiertjes in het milieu komen, is echter geen goede reden om het te diskwalificeren.

Want de kleine PET-flesjes en blikjes maken samen 40% uit van het volume van het zwerfafval. En statiegeld is de meest doeltreffende en de meest bewezen methode om deze drankverpakkingen uit het zwerfvuil te houden. Statiegeld doet blikjes en flesjes in de natuur afnemen met 70-90 procent, concludeerde studiebureau CE Delft in haar studie in opdracht van de Nederlandse overheid.

Cijfers uit andere landen onderschrijven deze onderzoeksresultaten. In Duitsland, waar men 25 eurocent statiegeld heft op blikjes en flesjes, werd 97% van de plastic flessen en 99% van de blikjes weer ingezameld (cijfers 2018). Ook op zeer korte termijn worden sterke resultaten behaald. In Litouwen behaalden ze op slechts twee jaar tijd al een retourpercentage van 91,9%.

Dus voor 40% van het volume zwerfvuil is statiegeld wel een goed instrument. Er is geen enkel ander systeem dat op korte termijn 40% van het zwerfvuil aanpakt. Wanneer een medicijn 4 op de 10 patiënten geneest, maar niet alle 10, is dat dan een reden om het geneesmiddel niet te gebruiken? Precies daarom gebruiken 8 Europese landen het en beslisten nog eens 8 andere Europese landen om het in te voeren of uit te breiden.

De tijd en budgetten die bespaard zullen worden op het opruimen van blikjes en flessen, kunnen ingezet worden voor het aanpakken van de rest van het zwerfvuil, zoals bijvoorbeeld peuken en snoeppapiertjes.

 

4. “We zijn toch al kampioen inzamelen en recycleren met de blauwe zak”

4.1. Overschatte cijfers

De Europese Unie heeft een target opgesteld voor gescheiden inzameling van plastic flessen. Artikel 9 van de Single-Use Plastics Directive, eist dat vanaf 2029 90% van de plastic flessen gescheiden wordt ingezameld om het zwerfafval tegen te gaan, en recycling te verbeteren.

Fost Plus claimt hoge inzamel- en recyclingcijfers voor de plastic flessen via de Blauwe Zak. In haar jaarverslag van 2017 schrijft Fost Plus een recyclagepercentage van ruim 80% voor plastic flessen en flacons. In juni 2021 beweerde Fost Plus dat voor de petflessen “een resultaat van 92% kan worden aangetoond” en dat “Vlaanderen het dus beter doet dan de door Europa opgelegde 90%”.

Verschillende onderzoeken wijzen er echter op dat de daadwerkelijke inzamel- en recyclingcijfers van de blauwe zak veel lager liggen dan door Fost Plus gecommuniceerd. Het onderzoek van Recover (een samenwerking tussen 11 afval communales en de stad Antwerpen) begin 2018 komt uit op slechts 50% inzameling en recycling van flessen en flacons. Uit onderzoek van Recycling Netwerk bleek dat maximaal zo’n 61,2% tot 67,2% van de plastic flessen wordt gereycleerd.

4.2. Scherpere Europese meetmethode

In de toekomst zal Fost Plus de recyclagecijfers ook naar beneden moeten bijstellen. Tot 2021 waren de recyclingcijfers gelijk aan de inzamelcijfers, omdat alles wat er naar de recycleerder werd gestuurd, mee mocht tellen als gerecycleerd.

Sinds dit jaar heeft de EU de meetmethode van wat als gerecycleerd mag tellen aangescherpt. Het meetpunt ligt nu nadat de ingezamelde verpakkingen zijn geshred, schoongemaakt en door de recycleerder verder zijn uitgesorteerd (zie afbeelding 1). Dit zorgt voor een nauwkeuriger beeld van wat daadwerkelijk wordt gerecycleerd, omdat niet-recycleerbare verpakkingen, foutief ingezamelde verpakkingen maar ook vocht en vuil eruit worden gehaald door de recycleerder en niet meer onterecht kunnen worden meegerekend als ‘gerecycleerd’.

Afbeelding 1 Nieuwe meetmethode recyclagecijfers

European rules counting recycling

Plastics Europe verwacht dat de gemiddelde plastic verpakkingen recyclingcijfers binnen de EU zullen dalen van 42% naar ongeveer 29%, met -13 procentpunten dus. In een review van de Europese Rekenkamer, geven experten aan dat door de nieuwe rekenmethodes de huidige recyclagecijfers voor plastic verpakkingen met zo’n -10% bijgesteld zullen worden.

Statiegeld is momenteel het enige systeem dat de inzamelpercentages van de Europese richtlijn haalt. De administratie van statiegeldsystemen is betrouwbaar en precies omdat met behulp van barcodes en technologie transparant wordt geregistreerd wat er weer is ingezameld. Daarbij, doordat je verpakkingen in statiegeldsystemen per stuk kan tellen, ontstaan er ook geen telfouten en zijn de inzamel- en recyclagecijfers ook veel betrouwbaarder.

4.3. Hoogwaardige bottle-to-bottle recycling

Enkel via een statiegeldsysteem worden flessen op zo’n manier ingezameld dat je er weer volledig nieuwe plastic flessen van kan maken. Dat noemen we ook wel bottle-to-bottle recycling en op die manier wordt de meeste milieuwinst geboekt.

Plastic flessen die via de blauwe zak worden ingezameld kunnen overigens ook worden toegepast in de productie van nieuwe flessen, maar enkel wanneer ze worden bijgemengd met flessen uit een statiegeldsysteem. Dat is om te voldoen aan een eis van EFSA over voedselveiligheid waarbij wordt gesteld dat gerecycled PET enkel weer in contact mag komen met voedsel als gegarandeerd kan worden dat minimaal 95% van het afvalplastic afkomstig is van voedseltoepassingen. Omdat de blauwe zak verschillende stromen met elkaar vermengt, is dat niet te garanderen.

4.4. Out of home consumptie

Statiegeld is een effectief systeem voor het inzamelen van verpakkingen voor out-of-home consumptie, een afvalstroom die niet binnen de range van de blauwe zak, die binnenshuis staat, valt. Het is deze consumptie buitenshuis die tot zwerfvuil leidt en waar dus veel verbetering nodig is. Het is bovendien het zwerfvuil dat de burgers stoort. Wanneer een flesje nu wel ‘correct’ wordt weggegooid buitenshuis, in een publieke vuilbak, gaat het trouwens naar de verbrandingsoven samen met het andere afval. Terwijl het met statiegeld hoogwaardig gerecycleerd kan worden.

Kortom, de blauwe zak doet helemaal niets in de strijd tegen zwerfvuil, statiegeld wel. De cijfers over zwerfvuil in het OVAM-rapport van eind 2020 zijn dramatisch. 22.641 ton zwerfvuil in 2019. De Vlaamse regering had beloofd om het zwerfvuil tegen 2022 met 20% te verminderen ten opzichte van 2013.

 

5. “Geen blauwe zak meer”

Plastic fles strand Photo Credits : Sinan-Altinova – Unsplash

Geen blauwe zak meer  (…) Een statiegeldsysteem zou die blauwe zak letterlijk en figuurlijk uithollen. Het haalt heel wat verpakkingen uit de blauwe zak, die nu via die weg efficiënt ingezameld en gerecycleerd worden. Blijft de zak dan nog bestaan of verdwijnt die met de invoering van het statiegeld?”, schrijven Fevia, Comeos en Fost Plus in een gezamenlijk opiniestuk.

1) Daarmee suggereren ze dat de blauwe zak zou verdwijnen bij de invoering van statiegeld. Fost Plus beheert het blauwe-zaksysteem. Om er mee te stoppen zou Fost Plus dat eigenhandig moeten beslissen. Maar dan zouden de verpakkende bedrijven niet meer beantwoorden aan hun producentenverantwoordelijkheid.

De overheid heeft de bedrijven immers zelf verantwoordelijk gemaakt voor de inzameling, recycling en verduurzaming van de verpakkingen. De bedrijven hebben dit gedelegeerd naar Fost Plus, dat wettelijk verantwoordelijk is om recyclagedoelstellingen te realiseren. De industrie en Fost Plus kozen er eind vorige eeuw voor om die doelstellingen te realiseren via het financieren en opzetten van het blauwe-zaksysteem.

Als Fost Plus ooit zou stoppen met de blauwe zak, komt de gescheiden inzameling in het gedrang en voldoen de bedrijven niet langer aan hun producentenverantwoordelijkheid. Het is dus weinig waarschijnlijk dat de blauwe zak zal ‘verdwijnen’. Die uitspraak lijkt dus vooral bedoeld om politici angst in te boezemen over de toekomst van de blauwe zak.

2) Verschillende landen, zoals Nederland, Estland en Duitsland, bewijzen dat statiegeld en PMD inzameling vergelijkbaar met de Blauwe Zak complementair zijn en goed en langdurig naast elkaar kunnen bestaan.

3) “De blauwe zak uithollen heeft een prijskaartje”, schrijven Fevia, Comeos en Fost Plus ook. Leidt de invoering van statiegeld op flesjes en blikjes tot hogere kosten voor de blauwe zak? De OVAM heeft dat bestudeerd. In de statiegeldstudie uit 2016 (pagina 31) becijferde de OVAM dat de inkomsten van de recyclage via de blauwe zak dalen, maar daar tegenover staat dat er ook lagere kosten zijn voor de inzameling en verwerking van die verpakkingen.

Wanneer de blikjes en flessen uit de blauwe zak verdwijnen, zit deze minder snel vol, hoeft er minder vaak opgehaald te worden, is er minder transport en dalen ook de verwerkingskosten van de blauwe zak omdat er minder inhoud in zit. Het kan zijn dat de totale kosten iets toenemen of afnemen, maar onderaan de streep maakt het vrij weinig uit.

Daarbij: hoewel de recyclage-inkomsten via de blauwe zak dalen, zullen die inkomsten via het statiegeldsysteem juist stijgen omdat met statiegeld méér flesjes en blikjes gescheiden worden ingezameld en hoogwaardig kunnen worden gerecycled. Per saldo zijn er voor het verpakkende bedrijfsleven dus méér inkomsten door meer en betere recyclage. Er zijn ook meer uitgaven omdat naast de blauwe zak, er ook betaald moet worden voor de logistiek van het statiegeldsysteem. Daar tegenover staat dan weer dat de kosten voor de inzameling van het zwerfafval sterk afnemen. Het ‘prijskaartje’ waar de belangenorganisaties naar wijzen, is dus relatief.

4) De vraag is ook of het überhaupt erg is wanneer de kosten van de blauwe zak toenemen als flesjes en blikjes via een statiegeldsysteem worden ingezameld. Als er überhaupt al sprake is van een kostentoename, dan betekent dit vooral dat producenten van moeilijker te recyclen verpakkingen meer moeten betalen en minder kunnen leunen op goed te recyclen verpakkingen zoals plastic flessen en blikjes. Dat is helemaal geen slechte zaak en kan een sturend effect hebben richting meer duurzame verpakkingen.

5) Tot slot: de blauwe zak wordt momenteel uitgebreid naar andere verpakkingen. Flesjes en blikjes maken daarmee een steeds kleiner aandeel uit en zijn daardoor ook steeds minder belangrijk.

 

6. “De Belgen gaan inkopen over de grens, er komt statiegeldtoerisme”

6.1. Aankopen over de landsgrenzen 

“De helft van onze bevolking [woont] op minder dan 50 kilometer van een grens […] De grensaankopen zitten bovendien duidelijk in de lift: sinds 2008 kochten Belgen 40% meer over de grens. Naar Frankrijk verdubbelde dat zelfs sinds 2010. Hoeven we er een tekening bij te maken wat een statiegeldsysteem dat de prijs van blikjes duurder maakt tot gevolg zal hebben?”, schrijven Fevia, Comeos en Fost Plus.

Dit gaat over de vrees dat klanten uit België in het buitenland hun inkopen gaan doen omdat de drankverpakkingen hier visueel duurder zouden worden met de invoering van statiegeld.

Allereerst hebben de buurlanden Duitsland en Nederland al statiegeld. Dus daar kan de Belgische consument sowieso niet terecht voor statiegeldvrije flessen en blikjes. De regering van Luxemburg heeft een wetsontwerp klaarliggen voor de invoering van statiegeld op alle drankverpakkingen. Nederland en Duitsland breiden hun statiegeldsysteem bovendien nog uit. In Nederland startte op 1 juli 2021 statiegeld op plastic flesjes. Voor blikjes heeft de regering de startdatum op 31 december 2022 vastgelegd. Dat er in buurland België geen statiegeld is, is nooit een argument geweest in de Nederlandse debatten. De Duitse regering van Angela Merkel besliste dit jaar om het bestaande statiegeldsysteem uit te breiden tot alle drankverpakkingen, dus ook die van sappen, melkproducten en wijn.

Daarbij: veel Belgen doen nu al inkopen over de grens. Het is begrijpelijk dat het Belgische bedrijfsleven vreest voor aankopen voor de grens, maar of statiegeld hier een belangrijkste factor in gaat zijn, valt te betwijfelen. Fevia, Fost Plus en Comeos geven zelf aan dat de grensankopen naar Frankrijk “verdubbelden sinds 2010”. Dat is dus gebeurd zonder dat er statiegeld werd ingevoerd in België. Grensaankopen stijgen door andere oorzaken, bijvoorbeeld door bestaande prijsverschillen voor producten.

Statiegeld leidt ook niet tot duurdere producten voor de consument: het statiegeldbedrag wordt integraal teruggegeven aan de consument bij terugbrenging. Bovendien, de hypothese van toenemende grensaankopen omwille van statiegeld is nog nooit bewezen met data uit een van de landen waar statiegeld al bestaat .

6.2. Statiegeldtoerisme tussen landen en gewesten 

‘Statiegeldtoerisme’ is de term voor wanneer consumenten een verpakking kopen zonder statiegeld in eigen land en deze inleveren voor de het statiegeld in een plaats met een statiegeldsysteem. Omdat de bedrijven eerder op deze verpakking geen statiegeld van de consument hebben ontvangen, maar dit wel uitbetalen zou er op deze manier verlies worden geleden.

Lang geleden was dit inderdaad een reëel probleem, maar wordt dit wordt inmiddels al 12 jaar voorkomen met technologie die de barcode op de verpakking leest. Dit verklaart waarom dit geen probleem meer is voor statiegeldgebieden die grenzen aan niet-statiegeldgebieden, zoals bijvoorbeeld Nederland en Duitsland die grenzen aan België. Het wordt opgelost met de barcode op het etiket. Als je een drankverpakking zonder statiegeld koopt in België en die aanbiedt in Duitsland zal je er geen statiegeld voor krijgen, omdat de statiegeldmachine de drankverpakking zonder statiegeld-barcode zal weigeren. Ook bij handmatige inname kunnen niet-statiegeldverpakkingen gemakkelijk worden geweerd, omdat er voor de consument en dus ook de kassamedewerker duidelijk “statiegeld” en het statiegeldbedrag op de drankverpakking zelf komt te staan.

De supermarkten en drankenproducenten zouden dit ook zo regelen als er in één regio van België wel, en in een andere regio geen statiegeld zou zijn. Het concept van “statiegeldtoerisme” is dus gemakkelijk tegen te gaan en daarmee verleden tijd.

 

7. “Statiegeld is een duur systeem”

Fost Plus beweert dat statiegeld een “duur” systeem is. “Als het statiegeldsysteem er komt, zullen de winkelpunten heel wat moeten investeren om die terugname te organiseren”, beweert Danny Van Assche van UNIZO. “Het terugnemen van blikjes en PET-flessen kost de winkelier tot 40.000 euro per jaar. Denk daarbij aan de aankoop van een terugnametoestel aan gemiddeld zo’n 23.000 euro. Winkeliers kunnen dit bedrag weliswaar afschrijven waardoor de kost per jaar op 3.826 euro komt”.

7.1. Rendabel

De Impactanalyse invoering statiegeld op eenmalige drankverpakkingen in Vlaanderen (2015), van OVAM, en het addendum wat later aan de studie werd toegevoegd en waar nog extra kritisch naar het kostenplaatje is gekeken naar aanleiding van extra argumenten en eigen berekeningen van het bedrijfsleven, zijn uitvoerig ingegaan op de kostprijs van het systeem. Het addendum schat, wanneer er statiegeld op alle blikjes en flessen komt, de totale kosten voor het bedrijfsleven op 77 miljoen euro tegenover een inkomstenstroom van 82 miljoen euro. Het blijven schattingen, maar een OVAM-rapport dat raamt dat statiegeld de betrokken bedrijven meer inkomsten dan uitgaven oplevert, maakt dat de bewering “statiegeld is duur systeem” moeilijk vol te houden wordt.

7.2. Handling fee

Alle innamepunten (winkeliers, supermarkten, vrijwillige innamepunten krijgen in statiegeldsystemen een vergoeding (handling fee) van de centrale beheersorganisatie, à rato van de flesjes en blikjes die ze innemen.

Als case study kijken we naar Noorwegen. Vlaams milieuminister Joke Schauvliege (CD&V) nam in de vorige legislatuur dit Noorse statiegeldsysteem als model voor haar Afvalplan. Dat voorziet in een financiële compensatie voor het aantal ingenomen lege drankverpakkingen in vorm van een ‘handling fee’. Hoe werkt het Noorse systeem? De Noorse producenten betalen 0,3 cent per blikje en 2,1 cent per flesje dat ze op de markt brengen aan een centrale systeembeheerder, Infinitum (waar producenten en supermarkten overigens in de raad van bestuur zit). Daarnaast is er de opbrengst van de verkoop van PET en blik van hoogwaardige kwaliteit. Tenslotte zijn er inkomsten van de plastic flesjes en blikjes die niet worden ingeleverd en waarvan het statiegeld meehelpt het systeem te financieren.

Vanuit de drie genoemde inkomstenstromen worden de supermarkten en de winkeliers vergoed met een zogenaamde ‘handling fee’. Omdat het gaat over honderdduizenden flesjes en blikjes per machine, lopen de inkomsten jaarlijks in de duizenden euro’s.

Ook in veel andere statiegeld landen, waaronder Nederland, wordt gewerkt met een handling fee. Voor kleine verkooppunten is het overigens niet nodig om te investeren in een statiegeldmachines. Die kunnen flesjes en blikjes handmatig innemen en op die manier ook een handling fee krijgen, wanneer het systeem goed wordt opgezet.

De Belgische sector is trouwens al bekend met een statiegeldsysteem voor glazen flessen. Dit is een goed geïntegreerd en functionerend systeem.

7.3. Ondergrens voor kleine winkels

Om rekening te houden met de beperkte oppervlakte van kleine winkels kan de overheid bovendien een ondergrens invoeren, waarbij winkels onder een bepaalde oppervlakte niet verplicht zijn om mee te doen aan de inname van statiegeldverpakkingen. Maar ze mogen het wel vrijwillig doen. Die mogelijkheid van vrijwilligheid is belangrijk omdat sommige kleine handelaars net willen vermijden dat hun klanten met hun lege verpakkingen naar een grotere supermarkt een beetje verderop trekken.

7.4. Traffic naar winkels

Statiegeld is ook een manier voor kleine handelaren om traffic naar hun winkel te genereren en aan klantenbinding te doen. Zeker in tijd van opkomende concurrentie van online bezorgdiensten is dit interessant.

7.5. Maatschappelijke kosten

Naast de kosten en baten voor het bedrijfsleven, dient er ook gekeken te worden naar de maatschappelijke kosten. Het opruimen van zwerfvuil wordt grotendeels betaald door steden en gemeenten – en dus de belastingbetalers. In de OVAM studie Zwerfvuil en Sluikstort (2019) worden de jaarlijkse beleidskosten voor Vlaanderen geschat op 161,4 miljoen euro, waarvan 151,8 miljoen wordt betaald door de gemeenten, Intercommunales, Provincies en Agentschappen. Op deze maatschappelijke kosten kan enorm bespaard worden wanneer 40% van het zwerfvuil, de blikjes en plastic flesjes, met 70 tot 90% wordt teruggedrongen door de invoering van statiegeld.

Het addendum bij de Impactanalyse van de OVAM schat de besparingen die gemaakt kunnen worden op het opruimen van het zwerfvuil en het legen van afvalbakken in Vlaanderen tussen de 9,4 en 18,8 miljoen euro. Deze besparing werd berekend op basis van de zwerfvuilstudie uit 2013 waar een totale kost van 61,5 miljoen euro werd geschat, waarvan 59,2 miljoen euro voor lokale overheden. In de meest recente zwerfvuilstudie over 2019 worden de kosten voor lokale overheden geschat op 151,8 miljoen euro. Dit betekent dat momenteel de potentiële besparing voor Vlaamse overheden veel hoger ligt en naar schatting tussen de 24 en 48 miljoen euro bedraagt (geëxtrapoleerd op basis van de schattingen uit het Addendum).

 

8. “Statiegeld is duur voor de consument”

Er zijn enkele misvattingen over statiegeld die leiden tot het idee dat de invoering van statiegeld zal leiden tot hogere prijzen voor de consument. Het wordt soms verward met een belasting of met een directe prijsverhoging. In beide gevallen zou de consument het extra bedrag betalen en niet terugkrijgen. Echter, statiegeld is een borg die de consument betaald welke hij/zij weer terugkrijgt bij het inleveren van de drankverpakking. In België kennen we dit systeem al op de glazen bierflesjes.

Omdat er voor de consument geen directe kosten zijn, zou dit alleen kunnen ontstaan wanneer het bedrijfsleven hun eigen extra kosten direct doorberekend naar de consument via de prijs.  In Nederland is echter geen stijging bekend van de kostprijs van kleine plastic flesjes na de invoering van statiegeld op deze drankverpakkingen op 1 juli 2021.

9. “Statiegeld is vervelend voor de consument”

Peiling statiegeld Belang van Limburg

Peiling statiegeld Belang van Limburg 30 april 2021

Comeos zegt dat “consumenten aan comfort zullen inboeten”, en maakte daar zelfs een filmpje voor met een bekende Vlaamse acteur, waarmee ze suggereerden dat het consumenten teveel moeite zou kosten om mee te doen aan het statiegeldsysteem.

Maar in peilingen waarin de consumenten gevraagd worden wat ze van statiegeld op flessen en blikjes denken, is telkens een hele grote meerderheid voorstander. De percentages voorstanders liggen steeds boven de 70 procent met uitschieters tot 88%.

Meer dan 300 Belgische steden en gemeenten traden toe tot de Statiegeldalliantie. Dat is meer dan de helft van alle Belgische gemeenten. De belangenbehartiger van de consumenten, Test Aankoop / Test Achats, is pro statiegeld. Uit hun enquêtes blijkt een toename van draagvlak voor statiegeld onder consumenten.

De consument zelf geeft dus een ander signaal af dan de tegenstanders van statiegeld. Ook in landen waar statiegeld al is ingevoerd, bewijzen de hoge terugnamecijfers dat de consumenten meedoen met het statiegeldsysteem.

Onderzoek door CE Delft bevestigt dat een belasting op virgin plastics mogelijk is.

In Nederland wordt er ieder jaar maar liefst 2 miljard kilogram aan plastic producten gekocht – zo’n 117 kilogram per persoon per jaar (CE Delft, 2021). Om de productie en het gebruik van virgin plastics (nieuw plastic op basis van aardolie of schaliegas) te ontmoedigen is een milieubelasting een potentieel effectief instrument.

Momenteel reflecteert de lage marktprijs van virgin plastics niet de kosten van milieuvervuiling. Door een belasting te heffen op virgin plastics kan dit (deels) worden rechtgetrokken. Een hogere prijs maakt het ook aantrekkelijker om recyclaat in te zetten. Minder inzet van virgin plastics leidt tot minder CO2-emissies en sluit daarmee aan bij de klimaatagenda van het kabinet.

Het Verenigd Koninkrijk gaat vanaf april 2022 een belasting van £200 per ton (ca. 235 EUR) invoeren op plastic verpakkingen die minder dan 30% gerecycled plastic bevatten (geproduceerd in het VK, of geïmporteerd). Ook het Spaanse kabinet heeft plannen om een nieuwe belasting op virgin plastics in te voeren van 0.45 EUR per kg niet-gerecycled plastic in niet-herbruikbare verpakkingen.

Mogelijkheden van een nationale heffing op virgin plastic

CE Delft heeft in opdracht van de Nederlandse overheid een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden voor een nationale heffing op virgin plastic (naar aanleiding van een motie van Van Raan (PvdD). In de plastic keten zijn er meerdere schakels waar een belasting kan worden geheven. De heffingsgrondslag kan het volume zijn, het gewicht (ruwe aardolie, kraker-voeding, polymeren, en plastic producten), het aantal stuks (bij plastic producten) of de prijs. De twee opties die CE Delft heeft geëvalueerd zijn:

Belasting op plastic korrels

Volgens het CE Delft-rapport is een belasting het makkelijkst vorm te geven op het moment dat kunststof korrels en poeder (polymeren) worden doorverkocht aan producenten van plastic (tussen)producten. Het product dat dan wordt belast is namelijk homogeen, goed meetbaar en het aantal belastingplichtigen is relatief beperkt, namelijk 15 bedrijven en importeurs. Daarnaast lijkt recyclaat relatief makkelijk uit te zonderen van de belasting en wordt de toepassing ervan direct gestimuleerd.

Nadeel van een belasting op Nederlandse polymeren is echter dat de plastic producten die ervan worden gemaakt, mogelijk worden vervangen door import uit het buitenland waarvoor de belasting niet geldt. Hierdoor is er een risico dat de productie van virgin plastics niet afneemt maar verschuift.

Belasting op plastic eindproducten

Een belasting op plastic eindproducten, inclusief geïmporteerde producten, heeft deze weglekeffecten niet, maar is moeilijker vorm te geven vanwege het grote aantal producten en belastingplichtigen. Daarnaast is het lastiger om producten met recyclaat uit te zonderen van de belasting en is de effectiviteit afhankelijk van o.a. de prijselasticiteit. Om de invoering van de belasting te simplificeren zou de belasting kunnen worden beperkt tot eenmalige plastic verpakkingen. Voor een reductie van plastics gebruik zal de belasting de prijs van plastics wel significant moeten verhogen.

Hoe de belasting precies moet worden vormgegeven vergt nog verdere uitwerking, maar één ding staat vast: een milieubelasting op virgin en/of eenmalige plastics geeft uitvoering aan het principe ‘de vervuiler betaalt’ en stimuleert effectief de inzet van recyclaat.

Het Koninklijk besluit betreffende producten voor eenmalig gebruik en ter bevordering van herbruikbare producten gaat over de omzetting van twee Europese richtlijnen, 2015/720 en 2019/904, gericht op het terugdringen van plastic vervuiling. De ministerraad keurde het KB goed en heeft het naar de Raad van State gezonden. De tekst van het koninklijk besluit (KB) is nog niet openbaar, maar de kern is al gecommuniceerd in een persbericht van milieuminister Khattabi.

Verboden op wegwerp plastic producten

Het verbod op plastic wattenstaafjes, bestek, borden, rietjes, roerstaafjes, ballonstokjes, drank- en voedselverpakkingen uit geëxpandeerd polystyreen is een goede eerste stap om plastic wegwerpproducten aan banden te leggen.

Maar de federale overheid heeft de kans laten schieten om nog meer overbodige plastic wegwerpproducten uit te faseren waaronder plastic sigarettenfilters, theezakjes, folie om fruit en groenten, plastic confetti, lollystokjes, ringen voor sixpacks, vuurwerk en portieverpakkingen in horeca. Andere lidstaten zoals Frankrijk en Spanje hebben al meer verboden ingevoerd.

Plastic draagtassen

Het KB verbiedt volgens het persbericht het op de markt brengen van lichte plastic draagtassen met handvatten.

Er was al een verbod op lichte plastic tassen voor eenmalig gebruik in Wallonië en Brussel, en een verbod op het gratis verstrekken van lichte plastic tassen voor eenmalig gebruik in Vlaanderen. Met het Koninklijk besluit wordt het beleid dus op federaal niveau geharmoniseerd. Maar er is wel een risico op een verschuiving naar papieren wegwerptassen die vanuit milieuoogpunt niet altijd duurzamer zijn. Het zou effectiever zijn om alle wegwerptassen aan te pakken, ongeacht het materiaal, door over te schakelen op tassen van duurzaam materiaal (bijv. jute) die meer dan honderd keer gebruikt kunnen worden.

Plastic wegwerpdrinkbekers

Het persbericht vervolgt: “De sector krijgt een termijn van één jaar na de bekendmaking van het koninklijk besluit om zich aan de nieuwe regelgeving aan te passen (…) voor het verbod om wegwerpdrinkbekers uit kunststof (met uitzondering van kartonnen drinkbekers met coating) voor de eerste keer op de markt te brengen”.

Het is nog de vraag wat het Koninklijk besluit precies zal bepalen over verboden op plastic wegwerpdrinkbekers, Maar de kartonnen wegwerpbekers met plastic coating worden volgens het persbericht uitgezonderd. Dat betekent dat dergelijke wegwerpbekers de markt blijven overspoelen. Probleem met deze samengestelde bekers (bestaande uit karton met een PLA of PE laag) is dat ze doorgaans niet worden gerecycleerd vanwege ontoereikende bronscheiding en ontbrekende verwerkingscapaciteit. Dat betekent dat ze alsnog worden verbrand. Daarnaast zal de uitzondering voor samengestelde wegwerpbekers een remmend effect hebben op de uitrol van duurzame herbruikbare bekers.

Hergebruik

Als België plastic vervuiling effectief wil aanpakken zal het op korte termijn additionele maatregelen moeten nemen om hergebruik te stimuleren, zoals eerder bepleit in dit artikel. Het persbericht maakt echter geen melding van maatregelen om hergebruiksystemen voor drinkbekers te stimuleren en op te schalen.

Om de transitie naar een circulaire economie te versnellen zijn onder meer hergebruikdoelstellingen nodig. De Oostenrijkse regering kondigde 13 oktober 2021 aan dat er quota voor herbruikbare drankverpakkingen komen.

Volgens het persbericht bevat het KB wel nationale bepalingen om het hergebruik van glazen flessen met statiegeld te vergemakkelijken, door de voorwaarden te specificeren waaraan de op deze flessen aangebrachte etiketten moeten voldoen om gemakkelijk te kunnen worden verwijderd.

Wegwerp voedselverpakkingen

Voor plastic wegwerp voedselverpakkingen voor afhaal en bezorging kondigt het KB geen verbod aan, maar slechts een ‘impactanalyse’ (om eerst de consequenties van een verbod in kaart te brengen). Dit is veel te mager, gezien het groeiende probleem van wegwerp plastic voedselverpakkingen.

Nochtans zijn er herbruikbare alternatieven beschikbaar. De regering zou op z’n minst een verbod moeten invoeren voor wegwerp bij consumptie ter plekke in de horeca, zoals de Franse regering besliste. De Duitse regering bepaalde dat het verplicht is om bij afhaal en bezorging een herbruikbaar alternatief aan te bieden. Dat is in België ook mogelijk en wenselijk.

Strijd tegen plasticvervuiling vereist meer ambitie

De omzetting van de Single Use Plastics Directive in Belgische wetgeving had eigenlijk al per 3 juli 2021 moeten gebeuren. Lidstaten hebben veel vrijheid bij de implementatie van Europese richtlijnen. Ze moeten niet alleen voldoen aan de minimale vereisten. Ze  kunnen ook een stap verder zetten om de plastic vervuiling van het milieu te stoppen. De Belgische omzetting van de Europese regelgeving is dus te laat én ondermaats.

 

1.1. Retourpremiesysteem Be WaPP

In 24 Waalse gemeenten liep een pilot voor het retourpremiesysteem, georganiseerd door Be WaPP, een vzw opgericht door Fost Plus, Fevia Wallonie en Comeos. Mensen kunnen blikjes inleveren die zij hebben opgeraapt uit de natuur. Voor iedere 100 blikjes die worden ingeleverd, wordt een voucher van 5 euro uitgekeerd.

Om voor de voucher in aanmerking te komen, moet iemand eerst naar een website gaan en zichzelf legitimeren en registreren. Wanneer mensen hun blikje op een inzamellocatie inleveren, ontvangen zij een ontvangstbewijs met een versleutelde code. Na 24 uur van uitgifte en binnen 30 dagen, moet deze code worden ingevoerd op het persoonlijke account op de website waarna het aantal blikjes op de persoonlijke teller komen te staan.

Op de website staat dat iemand 5 eurocent krijgt voor een ingeleverd blikje, maar er worden slechts waardebonnen uitgereikt. Om voor een waardebon in aanmerking te komen, moet iemand eerst 100 blikjes hebben ingeleverd. Omdat de waardebonnen van 5 euro per stuk per post worden verstuurd, en er hiervoor een minimum aantal van 2 waardebonnen wordt opgelegd vanuit Be WaPP, ontvangen mensen feitelijk hun beloning pas na het inleveren van ten minste 200 blikjes. Enkel aan het einde van het project kregen ook mensen die recht hadden op 1 voucher deze per post toegestuurd. Naast dit minimum aantal is er ook een maximum aantal vastgesteld: wanneer iemand meer dan 200 blikjes inlevert per maand, moet hij zich verantwoorden, en Be WaPP beoordeelt vervolgens of zij de voucher wel of niet uitkeren. De vouchers worden één keer per week verzonden.

De beloning in de vorm van een waardebon is niet eerder door de consument betaald (hierin verschilt het van statiegeld), daarom spreekt men van een beloningssysteem.

De waardebonnen van 5 euro kunnen vervolgens bij een select aantal winkels in dezelfde gemeente worden ingeleverd. De ‘beloning’ is dus in werkelijkheid een korting die mensen ontvangen op een andere aankoop. 

Per gemeente is er één innamelocatie, bijvoorbeeld in het containerpark of bij een kantoor van de gemeente. Alleen inwoners van de desbetreffende gemeente mochten blikjes inleveren voor een voucher. Zelfgekochte blikjes mochten niet ingeleverd worden in dit retourpremiesysteem. Het is niet bekendgemaakt of, en zo ja hoe, er gecontroleerd werd of de blikjes daadwerkelijk uit de leefomgeving zijn opgeraapt.

 

1.2. Statiegeldsysteem

Bij een statiegeldsysteem koopt de consument een drankverpakking bij een verkooppunt en betaalt bovenop de aankoopprijs een statiegeldbedrag, vaak tussen de 10 en 25 eurocent. Bij het inleveren van de aangekochte of een in het zwerfvuil gevonden drankverpakking, krijgt de consument het statiegeldbedrag terug. Dit kan bij een statiegeldmachine of manueel bij een kassamedewerker.

Elk bedrag wordt uitgekeerd, ongeacht het aantal drankverpakkingen dat wordt ingeleverd.

Het inleveren van de drankverpakking en het ontvangen van het statiegeld gebeurt op dezelfde plek en op hetzelfde tijdstip.

Bij een statiegeldmachine krijgt men een bonnetje waarmee men bij de kassa dit bedrag kan laten aftrekken op nieuwe aankopen of cash kan laten uitkeren. In veel gevallen is er bij statiegeldmachines ook een mogelijkheid om het statiegeldbedrag te doneren aan een goed doel of lokale organisatie. Bij handmatige inname krijgt men direct het statiegeldbedrag in cash terug.

Er zijn veel innamepunten, meestal alle grote verkooppunten waar men de dranken koopt, zoals supermarkten, kiosken, tankstations. Dit zijn locaties waar de consument regelmatig komt. De plek waar de drankverpakking is gekocht of gevonden of de woonplaats van de burger heeft geen invloed op waar de drankverpakking weer ingeleverd kan worden. Registratie, identificatie of aanmelden via een website is niet nodig.

1.3. Verschillen tussen “retourpremie” van Fost Plus en de statiegeldsystemen

In de tabel hieronder vergelijken we het statiegeldsysteem met het retourpremiesysteem van Be WaPP. Hieruit blijkt dat het retourpremiesysteem van Be Wapp op alle fronten inferieur is ten opzichte van een statiegeldsysteem en nooit een volwaardig alternatief zal zijn.

Je kan deze afbeelding ook download in PDF-formaat

 

Retourpremie van Fost Plus versus Statiegeld

Dat blijkt uit het Be Wapp eindrapport waarover de Belgische krant Le Soir vandaag bericht. Toen de Waalse regering in 2016 begon te denken over statiegeld, richten Fost Plus, handelsfederatie Comeos en voedingsfederatie Fevia de vzw Be WaPP op. Die vzw organiseert onder meer opruimacties. Be WaPP zette ook een pilootproject op rond “retourpremies” voor blikjes: in 18 Waalse gemeenten kregen inwoners een waardebon van 5 euro per 100 blikjes die ze inleverden in een machine of bij het gemeenteloket.

Uit het eindrapport over het experiment blijkt dat niet kan geconcludeerd worden dat het pilootproject enig effect heeft gehad op het aantal blikjes in het zwerfvuil. Sterker nog: de data suggereert dat de daling die later in het project optrad vermoedelijk het gevolg is van maatregelen rond Covid-19. Meer info in onze evaluatie onderaan deze tekst.

De kosten van het retourpremiesysteem zijn wel hoog. Het project had een kost van €791.072,40, equivalent aan 28 eurocent per ingeleverd blikje (pagina 64) en dekte slechts het territorium van 18 Waalse gemeenten. Hoewel enkel blikjes uit het zwerfafval ingeleverd mochten worden, ontbreekt bewijs dat dit ook gebeurde. De controle erop was nihil. Ter vergelijking: bij het Noorse statiegeldsysteem Infinitum betalen producenten 0,3 eurocent per blikje om ze gescheiden in te zamelen en dat leidt tot 70-90% minder blikjes in het zwerfafval in heel Noorwegen. Het Be WaPP retourpremiesysteem is dus allesbehalve kosteneffectief.

Voorstel van decreet voor statiegeld

De Waalse regering schreef in haar regeerakkoord van 2019 dat ze ofwel een retourpremiesysteem, ofwel een statiegeldsysteem zal invoeren: “Na evaluatie van de huidige pilootprojecten, zal de Regering de progressieve uitvoering, op het niveau van België, van een statiegeldsysteem of een retourpremiesysteem voor de blikjes en PET-flessen, dat economisch leefbaar en doeltreffend is en toestaat om milieuwinst en openbare netheidswinst te halen, verdedigen”, schreef de regeringscoalitie van PS, MR en Ecolo op pagina 29 van het regeerakkoord.

Morgen start in de commissie leefmilieu in het Waals parlement het debat over de invoering van statiegeld. De Waalse parlementsleden van het CDH Matagne, Desquesnes, Goffinet, Antoine, Bastin en Dispa (CDH) dienden een voorstel van decreet in om statiegeld in te voeren. In de commissie stelt ook Be Wapp stelt zijn eindrapport over het experiment met retourpremies voor.

 

Retourpremie gefinancierd door tegenstanders van statiegeld

Fost Plus, een organisatie die tegen statiegeld is en dat publiekelijk verklaart, financierde het Be WaPP experiment en zat in de stuurcommissie. Het experiment kostte €791.072,40.

Sterker nog, in Le Soir van 23 september 2021 lekte een geheime overeenkomst uit die in 2016 werd afgesloten tussen de toenmalige Waalse milieuminister en de bedrijven verenigd in Comeos, Fevia Wallonie en Fost Plus. Artikel 13 van die overeenkomst bepaalt dat de financiering van de Be Wapp-actie zou ontbonden worden als de Waalse regering het zou aandurven om statiegeld in te voeren.

Gelukkig heeft de huidige Waalse milieuminister Céline Tellier al gereageerd dat de huidige Waalse regering niet meer gebonden is door die overeenkomst.

Er zijn dus wel meerdere elementen die er op wijzen dat het “pilootproject” met retourpremies van Fevia, Comeos en Fost Plus vooral als bedoeling had om het debat over de invoering van statiegeld met enkele jaren te vertragen.

 

Lees hier onze Analyse van het Be Wapp rapport over retourpremie